Sylvie De Raedt

‘Een overheid die wil controleren of de burger zijn fiscale verplichtingen is nagekomen, hoeft die niet te benaderen met politiebijstand’

Het zijn het soort controles waarbij je niet langer kunt spreken van een ‘bezoek’ van de fiscus. Je spreekt dan over een inval.

Enkele weken geleden was het weer zover: een fiscale controle door de Bijzondere Belastinginspectie in de bedrijfsgebouwen van een belastingplichtige haalde de pers. Deze keer ging het over een visitatie waarbij de ambtenaren ’s ochtends vroeg de hoofdingang van het bedrijf gesloten aantroffen. Daarop werd besloten om, zonder aan te bellen, via een openstaande garagepoort aan de zijkant van het gebouw binnen te wandelen. Via een magazijn bereikten de controleurs de kantoren, waar ze de digitale boekhouding kopieerden. Op haar weg trof de BBI alleen een verbaasde magazijnier aan die een bundeltje wetteksten in zijn handen geduwd kreeg.

Dat soort verhalen is niet alleenstaand en de praktijk getuigt van zoektochten in de afvalcontainers van het bedrijf, in de handtassen van de werknemers of onder de matras van de bedrijfsleider. Dat alles vaak in aanwezigheid van een heel team ambtenaren, dat wordt vergezeld door politiemensen. Het is het soort controles waarbij je niet langer kunt spreken van een ‘bezoek’ van de fiscus om zich te vergewissen van de bedrijfsvoering of om de boeken te controleren. Je spreekt dan over een inval en het in beslag nemen van zo veel mogelijk data. Het heeft alles weg van een huiszoeking.

De gerechtelijke geschillen over de verschillende interpretatie die de belastingplichtige en de fiscus hebben over wat de wet toelaat, zijn al ruim twintig jaar aan de gang. Het meest fundamentele discussiepunt betreft de mate waarin de belastingplichtige moet toestemmen met zowel het betreden van zijn woning of beroepslokaal als met alle handelingen die de fiscale administratie daar stelt. Kan de fiscus zonder meer zijn gang gaan? Of moet er toch enig overleg zijn met de belastingplichtige?

De oorzaak van die onenigheid over de interpretatie van de wet ligt ongetwijfeld in de onduidelijkheid van de wet zelf. En in de rechtspraak van de hoogste rechtscolleges, die er niet in slaagden duidelijkheid te brengen. Maar waar ligt de oplossing?

In wezen gaat deze discussie al lang niet meer over de plicht van de fiscale administratie om te zorgen voor de naleving van de fiscale wetten. Een administratieve overheid die wil controleren of de burger zijn fiscale verplichtingen is nagekomen, hoeft die niet te benaderen met politiebijstand en met gesnuffel in allerhande duistere hoekjes van het bedrijf. Waar het om gaat, is de frustratie van de administratie om met meer middelen de strijd te kunnen aangaan met een fenomeen dat slechts een deel van alle belastingplichtigen betreft: moedwillige overtredingen van de fiscale wet en de daarbij vaak gepaard gaande weigering om mee te werken aan een controle. Het bezoek van een bedrijfslokaal van een belastingplichtige die wordt verdacht van een misdrijf moet allicht niet afhankelijk worden gesteld van de vriendelijke toestemming van de verdachte. Wat wel nodig is, naast een duidelijke verdenking van fraude, is een toestemming van de onderzoeksrechter, maar die ontbreekt in fiscale zaken.

Misschien is de oplossing er dan in gelegen de vijandige visitaties te verwijzen naar de plaats waar ze thuishoren, met name het strafrecht. Daar moet ze worden voorbehouden voor gevallen waar er een vermoeden van ernstige fiscale fraude is. Betwistingen over de interpretatie van de wet, hoe ernstig die ook zijn in termen van belastingbedrag, horen daar niet thuis. Maar daar hebben we ook geen huiszoeking voor nodig, waardoor de vraag rijst of de fiscale visitatie in het administratief fiscaal recht niet gewoon maar moet verdwijnen.

De auteur is professor fiscaal recht en researchmanager bij DigiTax Centre of Excellence Uantwerpen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content