Thomas De Jonckheere

‘Komen er slagbomen aan de grenzen van de West-Vlaamse gemeenten?’

Als de rechtspraak van de Raad van State navolging krijgt, lijkt de belasting op tweede verblijven zijn laatste adem uit te blazen.

De Raad van State heeft met zijn drie arresten van 27 mei 2025 een mokerslag toegebracht aan de belasting op tweede verblijven, een belastingvorm die al jaren onder vuur ligt, maar toch hardnekkig standhield. De Raad stelt dat het hogere tarief dat aan tweedeverblijvers wordt aangerekend dan aan gezinnen, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daarmee zet hij het voortbestaan van die belasting op de helling.

Opvallend is dat net die belasting maar in één provincie bestaat: West-Vlaanderen. De bedoeling was nochtans duidelijk: laat tweedeverblijvers — vaak mensen met een zekere financiële draagkracht — meebetalen voor de extra investeringen die de toestroom van toeristen en tweedeverblijvers met zich brengt, zoals infrastructuur, veiligheid of recreatie.

Maar volgens de Raad van State komen die investeringen niet alleen de tweedeverblijvers ten goede, maar evengoed de vaste inwoners en de dagjestoeristen. Bovendien acht hij het niet bewezen dat het om een ‘weeldetaks’ gaat. Een belasting op tweede verblijven is bijgevolg slechts gerechtvaardigd als het tarief gelijk is aan de heffing voor gezinnen. Politiek en financieel is dat echter een onhaalbare kaart. Een verlaging naar het gezinstarief leidt tot serieuze inkomstenverliezen. Een verhoging van het gezinstarief is evenmin aanvaardbaar: dan betaalt de hele provincie mee voor wat eigenlijk een toeristische belasting was.

De redenering van de Raad van State gaat echter verder. Ze suggereert dat ook dagtoeristen zouden moeten worden belast, wil men een gelijke behandeling kunnen waarborgen. Anders gezegd: wie toeristische investeringen wil financieren met gerichte belastingen, zal elke doelgroep moeten treffen. Moet Vlaanderen dus de venetiaanse toeristentaks invoeren? Met slagbomen aan de grens van elke West-Vlaamse gemeente?

Wat als die redenering breder ingang vindt? Gemeenten die vandaag rekenen op inkomsten uit tweede verblijven, zullen in een juridisch mijnenveld belanden. Alleen een algemene taks of een toegangsgeld voor niet-inwoners zou nog kunnen. Maar hoe handhaaf je dat? Hoe verhoudt zich dat tot het vrije verkeer van personen?

Alsof dat nog niet volstaat, komt daar de inconsistentie bovenop in hoe de Raad omgaat met zijn bevoegdheid om de gevolgen van een vernietigde bepaling voor het verleden te handhaven. Terwijl het Grondwettelijk Hof regelmatig fiscale bepalingen vernietigt, maar de gevolgen voor het verleden ongemoeid laat, weigert de Raad de gevolgen voor het verleden te handhaven. De Raad meent dat “de verwijzing naar de budgettaire gevolgen en de rechtsonzekerheid het bestaan van uitzonderlijke redenen om de gevolgen van het reglement te handhaven niet aantonen”. De Raad oordeelt dat niet is aangetoond dat er nog tot terugvordering van de belastingen kan worden overgegaan, noch dat er een grote kans bestaat dat de betrokkenen dat ook zullen doen. Zo’n redenering is echter moeilijk te verzoenen met een behoorlijk bestuur, aangezien van een lokale overheid mag worden verwacht dat zij spontaan overgaat tot de terugbetaling na een vernietigingsarrest, en dat daar klaarblijkelijk ook reclame voor werd gemaakt op radio en tv.

Kortom: als de rechtspraak van de Raad van State navolging krijgt, lijkt de belasting op tweede verblijven zijn laatste adem uit te blazen. Niet alleen juridische bezwaren, maar ook praktische onuitvoerbaarheid maken haar toekomst uitzichtloos. En daarmee verdwijnt een belangrijk financieringsinstrument voor lokale overheden, zonder dat er meteen een werkbaar alternatief in zicht is.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content