Pieter Verstraete
‘Een omgekeerde Deng Xiaoping’
“Laten we een omgekeerde Deng Xiaoping doen.” Dat idee las ik onlangs in een stuk van een door grote Franse bedrijven gesteunde denktank. Aangezien ik indertijd mijn masterthesis schreef over zijn opendeurpolitiek was mijn interesse gewekt.
Aan het einde van de jaren zeventig opende Deng de Chinese economie voor buitenlandse investeringen. Hij nodigde ontwikkelde landen uit fabrieken te bouwen in China en gebruik te maken van de enorme en goedkope arbeidsreserve van het land. Via gerichte beleidsmaatregelen en stimuleringspakketten wist hij kapitaal en technologie aan te trekken om de Chinese industrie naar een hoger niveau te tillen. De spelregel was simpel: buitenlandse bedrijven mochten toegang krijgen tot de Chinese markt, maar moesten daarvoor technologie delen en joint ventures opzetten met lokale partners. Westerse bedrijven aanvaardden die deal decennialang.
Het was een succes. China werd de fabriek van de wereld. Eerst draaide het om low-endproducten, zoals kledij, simpel speelgoed en eenvoudige elektronica. De industriële basis groeide exponentieel, en China bouwde een volledig verticaal geïntegreerde supplychain op. Dat werd de fundering voor de high-valueproducten die China vandaag exporteert, zoals elektrische voertuigen, batterijen en zonnecellen – precies die sectoren die nu Europese beleidsmakers slapeloze nachten bezorgen.
Veel Europeanen beseffen niet dat China op veel gebieden niet langer de leerling maar de meester is.
De auteur van het essay, François Godement, stelt dat het tijd is voor “een omgekeerde Deng”: als Chinese bedrijven vlot toegang willen tot de Europese markt, zouden ze technologie in de industrieën waar ze excelleren moeten delen met Europese bedrijven, zodat hun Europese partners een aanzienlijk deel van hun geavanceerde technologie en productieprocessen kunnen absorberen. Kortom, verplichte IP-overdracht als voorwaarde voor markttoegang als minst slechte manier om om te gaan met de steeds competitievere Chinese producten en de gevreesde de-industrialisering van Europa.
In dat scenario krijgt Europa het beste van twee werelden: industriële groei én consumenten die profiteren van Chinese innovatie.
Het alternatief is dat Europa het trumpiaanse pad volgt van steeds hogere invoertarieven. Het argument is dat invoerrechten ertoe zouden leiden dat Chinese bedrijven lokaal gaan produceren, maar in de praktijk blijft dat vaak beperkt tot assemblage; de echte high-value-onderdelen blijven uit China komen.
Of het gedeelde IP-idee echt kans van slagen heeft, laat ik aan de beleidsmakers. Schoenmaker blijf bij je leest; en mijn leest is hoe we die deals tussen Chinese en Europese bedrijven kunnen bouwen. Europese bedrijfsleiders zullen culturele en strategische verschillen moeten overbruggen. Veel Europeanen beseffen niet dat China op veel gebieden niet langer de leerling maar de meester is.
Chinezen voelen dat aan en reageren allergisch op iedere vorm van Europese neerbuigendheid. Ze kennen de clichés: dat ze kopiëren in plaats van innoveren, dat hun producten inferieur zijn, dat hun technologische vooruitgang louter komt van staatssteun. Europese bedrijven die impact willen hebben, laten die verouderde ideeën beter los en investeren in een echt begrip van China. En dat begint met af te reizen naar China, met een open blik.
De auteur werkt in China als bedrijfsadviseur voor One-Stop China
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier