We lijden collectief aan een ernstige ziekte. Een ziekte die onze welvaart, onze veiligheid en de toekomst van het land bedreigt. We lijden aan de ziekte van het hier en nu. Nergens was dat duidelijker dan tijdens de debatten afgelopen week over de nieuwe begroting. Alle klachten gingen over mijn pensioen, mijn loon, mijn index, mijn btw-tarief en mijn beleggingen. Nergens gehoord: het land, onze toekomst, de volgende generaties, de samenleving of de gemeenschap. Gemeenschapsgevoel, offerbereidheid en een gedeelde droom lijken relikwieën uit een tijd die definitief voorbij is.
Die ziekte is een gevolg van maatschappelijke en economische verschuivingen. Ten eerste heeft de toegenomen welvaart het gemeenschapsgevoel ondermijnd. In tijden van schaarste moeten mensen samenwerken. Vandaag zijn we zo verwend dat we lijden aan de illusie van individuele onkwetsbaarheid. Als ik de gemeenschap niet nodig heb, waarom zou ik er dan offers voor brengen? We kregen welvaart, maar verloren verbondenheid.
Ten tweede is er de verzorgingsstaat. Hoge belastingen en verplichte solidariteit ondergraven de individuele en vrijwillige solidariteit. “Ik betaal genoeg belastingen. Ik heb mijn plicht gedaan.” Torenhoge belastingen ondergraven niet alleen de economische groei, maar ook de bereidheid om vrijwillig bij te dragen.
Ten derde is de samenleving diverser en individualistischer geworden. In het jaar 2000 was 18 procent van de bevolking van niet-Belgische afkomst. Vandaag is dat 35 procent. In grootsteden ligt dat cijfer ver boven de helft. Wat ons collectief verbond in een grotendeels homogene en katholieke samenleving, is veranderd in een lappendeken van culturen, overtuigingen en leefstijlen. In een maatschappij waarin ieders individuele wensen en verlangens verheven worden tot de maat van alle dingen, verdwijnt alle gemeenschapsgevoel. Zo verdwijnt ook een collectieve toekomst.
In een maatschappij waarin ieders individuele wensen en verlangens verheven worden tot de maat van alle dingen, verdwijnt alle gemeenschapsgevoel.
Het grootste probleem is de afwezigheid van een nieuwe, positieve, gemeenschappelijke droom. Een gedeelde visie op een inspirerende en welvarende toekomst. De ironie is pijnlijk, want terwijl we op het hoogtepunt van het individualisme het meest geobsedeerd zijn door het heden, staan ons grote collectieve uitdagingen te wachten. Uitdagingen die individuele offers vereisen in het algemeen belang.
De ziekte valt te genezen, maar de therapie is ongemakkelijk en vraagt om een radicale shift in mentaliteit. Van het ‘ik’ naar het ‘wij’. Ze start met een droom voor het land over twintig jaar. Geen vaag consensusdocument dat de optelsom is van 12 miljoen individuele wensenlijstjes. Wel het uitdragen en afdwingen van de leidende waarden en normen waarop onze welvaart, geschiedenis en vrijheden zijn gebouwd. Het offer is het einde aan het recht op onbegrensd individualisme. Concreet? Financiële offers brengen voor een gezondere begroting. Een gezond financieel land is de verantwoordelijkheid van iedereen – van werkloze tot ambtenaar, van ondernemer tot werknemer, van politicus tot burger. Maar ook normen en waarden afdwingen: van het strenger aanpakken van straffeloosheid tot strengere integratie-eisen voor nieuwkomers. Het gaat ook over het collectief vieren van erfgoed en gedeelde waarden. Meer rekenen op burgerschap, eigen verantwoordelijkheid en minder op verplichte solidariteit. Tot slot ook het besef dat het behoud van een sterke gemeenschap altijd individuele offers vraagt: van financiële tot economische en militaire.
Het enige wat ons vandaag nog wél bindt, is onze existentiële afhankelijkheid van dit kleine stukje Europa. We zijn geografisch en institutioneel gebonden aan elkaars lot. Maar dat is onvoldoende. Alleen een sterke gemeenschap, meer offerbereidheid en een grote droom kunnen ons redden. Want wat met België zal gebeuren, zal elk van ons overkomen – ten goede of ten kwade.