Koen De Leus

‘De tussentijdse schade van Trumps handelsoorlog: de VS ondergraven hun eigen economie’

Koen De Leus Hoofdeconoom bij BNP Paribas Fortis

De deadline van 9 juli om een handelsakkoord te sluiten met de Verenigde Staten is verschoven naar begin augustus. Dreigementen met tarieven van 25 tot 40 procent moeten ertoe leiden dat landen zich tegen dan plooien naar de wensen van Donald Trump, of anders… De Verenigde Staten maken misbruik van hun economische en geopolitieke machtspositie. Zelfs als het gros van de landen tot een akkoord komt, liggen de hoogdagen van de globalisering achter ons. Welke schade richt Trumps sloophamer aan?

Met individuele deals zoals die met het Verenigd Koninkrijk en Vietnam ondermijnt Trump het fundament van het internationale handelsverkeer. Het Most Favoured Nation-principe bepaalt dat elke tariefvoorkeur voor één handelspartner automatisch geldt voor alle andere. Dat garandeerde decennialang een gelijk speelveld. 74 procent van de wereldhandel in goederen valt er nog altijd onder. Maar dat principe dreigt af te brokkelen.

Koen De Leus (BNP Paribas Fortis)

Protesten bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zijn zinloos. Sinds de Verenigde Staten de benoeming van rechters voor het ‘Appellate Body’ blokkeren, werkt het beroepsmechanisme niet meer. De WTO kan regels niet langer handhaven, en dat ondermijnt het hele multilaterale systeem. Volgens de WTO zou een fragmentatie van het handelsstelsel – met elkaar bestrijdende handelsblokken rond de Verenigde Staten en China – op termijn de kostprijs doen oplopen tot 7 procent van het globale bruto binnenlands product (bbp). Dat is een mokerslag.

Europa is een reus zonder vuist

Europa ligt in de vuurlinie. Een minimumtarief van 10 procent op export naar de Verenigde Staten lijkt onafwendbaar en is zesmaal hoger dan begin dit jaar. Op auto-onderdelen geldt voorlopig een tarief van 25 procent, op staal en aluminium is dat 50 procent. Europese bedrijven hebben weinig keuze: het verlies slikken, of de prijs doorrekenen en marktaandeel verliezen. Intussen voert Washington een onderzoek naar prijsverschillen van geneesmiddelen tussen Europa en de Verenigde Staten. Als daar prijsdalingen op volgen, treft dat een kernsector van de Europese – en vooral Belgische – economie. Farmaceutische producten staan in voor de helft van de Belgische uitvoer richting de Verenigde Staten.

En dat terwijl Europa nochtans wél gewicht heeft. Met 450 miljoen consumenten is het een economische reus, maar zonder vuist. De 336 miljoen Amerikanen consumeren samen 19.000 miljard dollar per jaar, tegenover 13.000 miljard dollar in Europa. Niet omdat wij veel armer zijn, maar omdat Amerikanen jonger zijn, minder sparen, minder belasting betalen en meer beleggen (en zo een hogere return op hun spaargeld halen). Dat maakt de Verenigde Staten aantrekkelijk voor export. Europa moet streven naar meer binnenlandse groei. En Europese bedrijven mogen hun Amerikaanse afzetmarkt niet langer als vanzelfsprekend beschouwen. Diversifiëren is het devies.

Voor groeilanden is de dreiging nog fundamenteler. Vietnam, Mexico en andere landen fungeerden als slimme omwegen voor Chinese export: door productie te verplaatsen, konden bedrijven Amerikaanse invoerheffingen ontwijken. Vietnam heeft zijn aandeel in de Amerikaanse import verdubbeld sinds 2019. De export vanuit Laos, waar een tarief van 40 procent dreigt, verviervoudigde over die periode. Hoge importheffingen vegen dit model van tafel.

Economisch succes van opkomende landen berustte de voorbije decennia vooral op hun toenemende rol in de wereldwijde waardeketen. Investeringen van buitenlandse bedrijven brachten niet alleen kapitaal, maar ook technologie en kennis. Die overdracht stuwde de lokale productiviteit. Tussen 1995 en 2003 was buitenlandse kennis goed voor 0,4 procentpunt productiviteitsgroei per jaar, tussen 2004 en 2014 liep dat op tot 0,7 procentpunt. Kennis reist via handel. Zonder die stroom stokt de motor.

Paradox van de handelsoorlog

De paradox van de handelsoorlog vinden we terug in de Verenigde Staten zelf. De zogenaamde winnaar ondergraaft zijn eigen economie. Een gebroken waardeketen betekent minder goedkope producten en dus minder koopkracht voor de Amerikanen. Tussen 2000 en de covidschok van 2020 bleven de prijzen van goederen in de Verenigde Staten opvallend stabiel, dankzij import. Dat hielp de prijsstijging met 60 procent van diensten deels te compenseren.

Trumps tarieven gooien dat overboord. Een voorbeeld is de verdubbeling van het tarief op schoenen uit Vietnam tot 20 procent, goed voor 274 miljoen paar per jaar. Dat treft de consument rechtstreeks. Geen wonder dat het consumentenvertrouwen daalt en de groeiverwachtingen voor 2025 zijn gehalveerd naar 1,5 procent tegenover 2024.

Ook Amerikaanse bedrijven betalen de tol. De uitbesteding van productie aan lagelonenlanden verdubbelde sinds 2000 de bedrijfswinsten tot 12 procent van het bbp. Protectionisme maakt die outsourcing minder evident, geïmporteerde tussenproducten worden duurder en de winstmarges kleiner. Vroeg of laat weerspiegelt zich dat in de Amerikaanse beurswaarderingen.

Te midden van al dat wapengekletter is er één les: vrijhandel is geen vanzelfsprekendheid. Het is een systeem dat actief onderhoud vergt. Internationale handel zorgt voor meer keuze, lagere prijzen en bredere kennisverspreiding en productiviteit. Ja, er zijn verliezers. Maar de oplossing ligt in hervormen en herverdelen, niet in muren en tarieven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content