De hervorming is dood, leve de hervorming
De titel is een citaat van professor Mark Delanote, architect van een teloorgegane fiscale hervorming. Hij wijst ermee op de noodzaak van die hervorming, en drukt hij de hoop uit dat afstel slechts uitstel is. Toen minister van Financiën Vincent Van Peteghem op basis van de voorstellen van Delanote tot zijn “blauwdruk voor een bredere fiscale hervorming” kwam, legde hij meteen al zijn troeven op tafel door de hervorming voor te stellen als een onlosmakelijk met elkaar verbonden geheel van maatregelen. Trek er een maatregel uit en het kaartenhuis stuikt in elkaar. Aldus geschiedde.
Jammer, want de hervorming was technisch al volledig uitgewerkt in wetteksten. Als plan A niet lukt, dan maar plan B, moet de minister hebben gedacht. Want een aantal maatregelen uit zijn blauwdruk sijpelen nu door in andere wetten. Noem het geen hervormingswet, maar een wet “houdende diverse bepalingen”, dan is de kans op slagen groter en die op politieke hakken in het zand kleiner.
Neem nu de minimumbelasting voor multinationals, die er sowieso komt. Of de hervorming van de investeringsaftrek voor bedrijven. De nieuwe thematische aftrek van 40 procent voor natuurlijke personen en kleine vennootschappen komt regelrecht uit zijn blauwdruk. Zo ook de drastische verhoging van bestaansmiddelen die kinderen mogen genieten om fiscaal ten laste te blijven van hun ouders. Werd die verhoging in het oorspronkelijke hervormingsplan nog uitgesmeerd over drie jaar, van 2024 tot 2027, dan is die nu al meteen ingevoerd, en wel vanaf 2023.
Om ten laste te blijven van gehuwde of wettelijk samenwonende ouders, mag een kind in 2023 in principe niet meer nettobestaansmiddelen dan 3.820 euro genieten. Voor een kind van een alleenstaande of feitelijk samenwonende ouder is dat 5.520 euro. Heeft dat kind een zware handicap, dan loopt het bedrag op tot 7.010 euro. De minister trekt een streep door dat achterhaalde onderscheid, en brengt de toegelaten nettobestaansmiddelen voor alle kinderen, ongeacht de samenlevingsvorm van hun ouders, uniform op 7.010 euro voor 2023 en op 7.290 euro voor 2024.
De minister heeft daarvoor een sluitend alibi. Voor dezelfde jaren was eerder al het maximumaantal uren studentenarbeid dat een jobstudent kan presteren met vrijstelling van gewone sociale bijdragen, opgetrokken van 475 tot 600 uren. Fiscaal volgt nu sociaal. Zo kan een jobstudent dit jaar bruto tot 12.422 euro verdienen en nog fiscaal ten laste blijven van zijn ouders, terwijl dat zonder de maatregel slechts 8.285 euro zou zijn. Vergeet niet dat dit jaar, voor het eerst sinds het begin van de coronapandemie, opnieuw alle studentenlonen meetellen als bestaansmiddel. En ook al zijn de hogere bestaansmiddelen slechts tijdelijk, voor 2023 en 2024, door te stellen dat “de regeling kan worden bestendigd”, komt de hervormer in de minister toch weer om de hoek kijken.
“Alle werkenden minstens 835 euro extra nettoloon”, dé slagzin van de fiscale hervorming, heeft de minister niet kunnen waarmaken, maar een einde maken aan het onding van de gratis volkslening, daar is hij wel in geslaagd. Sinds 2004 is de belastingverlaging van die laatste grote fiscale hervorming nooit volledig doorgerekend in de bedrijfsvoorheffing, het belastingvoorschot dat maandelijks op het loon van werknemers wordt ingehouden. Daardoor wordt op lonen al decennia structureel te veel voorheffing ingehouden. De overheid leent zo jaarlijks bijna 2 miljard euro renteloos bij haar burgers, een bedrag dat anderhalf jaar later bij de belastingafrekening wordt terugbetaald. Door “de bedrijfsvoorheffing op lonen beter af te stemmen op de eindbelasting”, ook een verzuchting uit de blauwdruk, maakt de minister na twintig jaar een einde aan die praktijk. De minister mag zijn belastinghervorming er dan wel niet hebben doorgekregen, een oude belastinghervorming finaal op de rails krijgen, dat is wel zijn verdienste.
Maatregelen uit de blauwdruk van belastinghervorming sijpelen nu door in andere wetten.
Jef Wellens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier