Peter De Keyzer
‘De grote ommekeer: van bevolkingsexplosie naar bevolkingsimplosie’
In nauwelijks enkele decennia heeft de angst voor een explosie van de wereldbevolking plaatsgemaakt voor het omgekeerde fenomeen: een krimp van de bevolking.
Eerst de theorie: om de bevolking in stand te houden, is een geboortecijfer van 2,1 kinderen per vrouw nodig. Dat heet het ‘vervangingsniveau’. Om de twee ouders te vervangen zijn twee kinderen nodig. De 0,1 vervangt de vrouwen die om de een of andere reden geen kinderen krijgen.
Tijdens het grootste deel van de geschiedenis was dat anders. De afgelopen millennia hadden vrouwen gemiddeld tussen vijf en zeven kinderen. Toch groeide de bevolking nauwelijks. Er bleven nauwelijks genoeg kinderen in leven om de bestaande bevolking te vervangen. Dat veranderde radicaal vanaf het einde van de achttiende eeuw. Hogere inkomens, betere levensomstandigheden en een verbeterde gezondheidszorg zorgden – vooral in het Westen – voor minder kindersterfte. Meer kinderen overleefden, met een sterke bevolkingsgroei als gevolg. Vanaf midden twintigste eeuw gingen ook ontwikkelingslanden door die transitie – met een razendsnelle groei van de bevolking tot gevolg.
Toen heerste volop paniek over de exploderende bevolkingsgroei. Volgens Robert Ehrlich zou ongecontroleerde bevolkingsgroei leiden tot wijdverspreide hongersnood en ecologische ineenstorting. Hij argumenteerde dat de wereldbevolking exponentieel toenam, terwijl de voedselproductie slechts lineair kon stijgen. Dat zou volgens hem leiden tot een catastrofale schaarste aan hulpbronnen, hongersnood, sociale onrust en ecologische verwoesting. Opgelegde geboortebeperking tot zelfs gedwongen sterilisatie waren volgens hem noodzakelijk om een ecologische ramp te vermijden.
Die paniek bleek nergens voor nodig. Zonder dwangmaatregelen en vooral dankzij economische groei en productiviteitsgroei daalde het geboortecijfer radicaal. In 1950 hadden vrouwen wereldwijd gemiddeld nog 4,9 kinderen, vandaag zijn dat er nauwelijks 2,3. Of net voldoende om de bevolking te laten groeien. De regionale verdeling is veelzeggend: hoe armer het land, hoe hoger het geboortecijfer. In Afrika worden nog altijd 4,1 kinderen per vrouw geboren. In Europa zitten we met 1,4 geboortes onder de vervangingsratio. Het meest extreme voorbeeld is Zuid-Korea. Daar hadden vrouwen in 1950 gemiddeld nog 6,1 kinderen, vandaag nauwelijks 0,7. Het land heeft dan ook de nationale noodtoestand afgekondigd vanwege het lage geboortecijfer. Zuid-Korea doet er alles aan om mensen meer kinderen te laten krijgen: van belastingkortingen tot ouderschapsverlof en van crèches op het werk tot gewoon cash per kind. Allemaal zonder veel effect.
Dat is ook de ervaring in veel andere landen. De voordelen voor jonge ouders zijn leuk, maar ze werken niet. Ooit waren kroostrijke gezinnen de norm, vandaag zijn kinderloze gezinnen of eenkindgezinnen dat steeds meer. Dat is een cultureel gegeven – en cultuur laat zich niet zomaar aanpassen. De keuze voor veel, minder of geen kinderen zal onvermijdelijk gevolgen hebben voor de hele samenleving.
Zeker nu mensen steeds langer leven, zal een steeds kleinere generatie werkenden moeten betalen voor een steeds grotere generatie gepensioneerden. Daar is wiskundig geen speld tussen te krijgen. Het betekent ofwel lagere pensioenen, of een hogere pensioenleeftijd, hogere belastingen voor wie werkt, meer arbeidsmigratie of een combinatie daarvan. Demografie beweegt veel trager dan andere fenomenen in de economie of de maatschappij. Daarom ligt ze vaak minder acuut op het netvlies van politiek en beleidsmakers. Maar de gevolgen zijn onontkoombaar. Van bevolkingsexplosie naar bevolkingsimplosie: een groot stuk van de wereld staat voor een demografische paradox. De vraag is niet óf, maar hoe we ons zullen aanpassen aan een toekomst waarin minder mensen meer lasten zullen moeten dragen.
De auteur is founding partner van Growth Inc.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier