Vanaf 1 november 2025 voert de gemeente Oudergem een taks in op fastfoodzaken. Op het eerste gezicht lijkt dit een innovatieve manier om in te spelen op actuele problemen: de stijgende gezondheidskosten gelinkt aan slechte voeding, de overlast die dergelijke zaken soms met zich meebrengen en de mobiliteitsdruk door een continue stroom van klanten. Alleen: wie de maatregel en vooral het reglement van naderbij bekijkt, kan zich moeilijk van de indruk ontdoen dat de taks veeleer slordig is uitgewerkt dan weldoordacht en dat de juridische fundamenten broos zijn.
Om te beginnen ontbreekt er transparantie. Op de website van de gemeente valt nergens te lezen waarom deze belasting werd ingevoerd. Wil Oudergem de volksgezondheid dienen, hinder verminderen, louter inkomsten verkrijgen of alledrie? Het blijft gissen. Nochtans is dit een cruciaal element: een belasting heeft, juridisch gezien, een rechtvaardiging nodig, zodat kan worden gewaarborgd dat die niet discriminerend is. Dat dit niet helder vermeld wordt, is een eerste knelpunt.
Kijken we vervolgens naar de inhoud van de regeling, dan rijzen al snel meer vragen dan antwoorden. Er wordt een aanzienlijke openingsbelasting geheven van 10.000 euro, gevolgd door een jaarlijkse belasting van 12.000 euro. Opmerkelijk is de manier waarop de belastingplichtigen gedefinieerd zijn. Enkel zaken die minstens tussen 11u00 en 20u00 geopend zijn, vallen onder de taks. Maar wat met een ondernemer die één minuut later opent, of één minuut vroeger sluit? Die lijkt te ontsnappen aan de belasting. Een grens die arbitrair is en met quasi zekerheid een juridische betwisting uitlokt.
Het toepassingsgebied oogt op het eerste gezicht breed, maar een artikel in Le Soir nuanceert en stelt dat kleine frituren niet geviseerd worden. Waarom precies frituren buiten schot blijven, blijft onduidelijk. Mogelijk suggereert Le Soir dit omdat het reglement alleen eetzaken viseert die producten aanbieden onder een merknaam die overeenstemt met het uithangbord van de inrichting.
Maar is dat werkelijk een relevant criterium? Waarom zouden frituren, maar mijns inziens ook kebabzaken en lokale pizzeria’s vrijgesteld zijn, terwijl McDonalds, Quick, KFC, … wel onder de belasting vallen. Zonder onderbouwde verantwoording lijkt dit discriminatoir, waardoor de regeling erg moeilijk zal standhouden voor een rechter.
Lokale besturen hebben de verantwoordelijkheid om duidelijke, juridisch waterdichte en maatschappelijk verantwoorde regelgeving uit te werken.
Nog vreemder wordt het wanneer we kijken naar de verdubbeling van het tarief voor zaken die binnen 100 meter van een school liggen. Dit geeft de indruk dat men jongeren wil beschermen tegen een overaanbod van fastfood. Op zich een legitieme bekommernis, maar opnieuw ontbreekt elke officiële motivatie. Drie problemen dringen zich hier op. Ten eerste: als dit werkelijk de achterliggende reden is, waarom staat het dan nergens expliciet vermeld in de reglementaire teksten? Ten tweede: zo’n maatregel kan concurrentieverstorend werken. Kinderen die honger hebben na school zullen hun weg wel vinden naar alternatieve aanbieders: de frituur of de pizzeria. Het effect is dus twijfelachtig. En ten derde: wat als de school binnen de honderd meter wel degelijk bestaat, maar op het grondgebied van een andere gemeente? Kan Oudergem zomaar een tarief verdubbelen omdat er toevallig een school op de grens staat, terwijl de buurgemeente geen gelijkaardige heffing kent? Dat lijkt in strijd met het territorialiteitsbeginsel dat de bevoegdheid van lokale besturen afbakent. Naast de verscheidene inhoudelijke bezwaren kan ook worden vastgesteld dat de aangifteplicht die voorziet dat de aangiften moeten worden ingediend binnen de maand na de verzending van het aangifteformulier doorgaans door de rechtspraak onwettig wordt bevonden omdat er geen uiterste aangiftedatum wordt vastgesteld door het reglement zelf.
Alles bij elkaar rijst de vraag of Oudergem met deze maatregel echt wil inzetten op een gezondere samenleving, of dat het vooral om een extra bron van inkomsten gaat. Creatief is de taks zeker, maar creativiteit mag geen excuus zijn voor slordigheid. Lokale besturen hebben de verantwoordelijkheid om duidelijke, juridisch waterdichte en maatschappelijk verantwoorde regelgeving uit te werken. Wanneer vrijstellingen willekeurig lijken, wanneer de rechtvaardiging ontbreekt en wanneer de toepassing tot juridische spitsvondigheden aanleiding geeft, ondergraaft men niet alleen het draagvlak bij de betrokken ondernemers, maar ook de geloofwaardigheid van het beleid zelf.
Het zou dan ook niet verbazen als één van de grote spelers in de fastfoodsector besluit om de taks aan te vechten. Een procedure bij de Raad van State zou de logische volgende stap zijn, en de kans dat de taks in zijn huidige vorm overeind blijft, lijkt dan bijzonder klein. De mogelijke intentie achter het initiatief mag dan nobel zijn – gezondere keuzes stimuleren, overlast beperken – de uitwerking mist finesse en juridische degelijkheid. Tot bij de Raad van State?