Het is ironisch dat we onze geschiedenis romantiseren als een tijdperk van verheven cultuur, terwijl de motor erachter een ordinaire tolslagboom was.
Afgelopen zaterdag vervulde ik als Vlaming mijn culturele plicht. Ik bezocht Brugge. Omdat het begon te miezeren, dook ik het Historium in. Die historische beleving op de hoek van de Grote Markt katapulteert je terug naar de middeleeuwen. Daar vielen enkele puzzelstukjes van onze vaderlandse geschiedenis op hun plaats. Ik leerde er over de Waterhalle. Ik stond boven op de fundamenten van een middeleeuws wereldwonder. Op de plek waar toeristen nu frietjes eten en naar het Provinciaal Hof staren, stond vroeger een gigantische, overdekte havenhal over de Reie heen gebouwd. Schepen voeren die binnen om te lossen en te laden, droog en veilig. Het logistieke hart van Europa. Een kathedraal van de commercie, recht onder mijn voeten.
Brugge was als havenstad niet zomaar een warm welkom voor iedereen. Nee, Brugge was een machine om geld af te romen. Op elk stuk laken, elk vat wijn, elk zakje specerijen dat de stad binnenkwam of de stad verliet, werd tol geheven. De rijkdom van de stad, de pracht en praal waar de Japanse toeristen nu met open mond naar kijken, was voor een aanzienlijk deel gebouwd op het principe: kassa, kassa.
Op de terugweg liep ik van het Centraal Station in Antwerpen naar huis en volgde ik de Tolstraat. Jarenlang was die straatnaam voor mij niet meer dan de kortste weg. Maar ineens zag ik het voor me. Hier stond ooit een niet zo vriendelijk kijkende ambtenaar aan een slagboom, gewapend met een kasboek. “U hebt goederen? Betalen.” Toen zag ik de robuuste Brusselsepoort in Mechelen voor me. In essentie was ook dat ding gewoon een gigantisch loket. En in Gent struikel je eveneens over de restanten van fiscale barrières, zoals het Rabot. Ons geheugen is selectief. Wij Vlamingen zijn trots op onze gouden vijftiende eeuw. We kloppen ons op de borst voor onze ondernemingszin, onze politieke invloed onder de Bourgondiërs en natuurlijk onze kunst. Zonder die economische boom geen broers Van Eyck, geen Lam Gods, geen stadhuizen als kantwerk van steen. Onze industrie, onze technologie van toen: we spreken erover met een bijna religieus ontzag. Maar we vergeten voor het gemak dat de hele economie draaide op een systeem dat we vandaag met de grond gelijk zouden maken: keihard protectionisme.
Aan de andere kant van de oceaan is sinds enkele maanden een man aan de macht die dol is op handelstarieven. Volgens hem maken die Amerika niet alleen groot, maar ook rijk. Onze hedendaagse economen zuchten. Ze leggen ons haarfijn uit dat importheffingen des duivels zijn. Protectionisme is een vies woord. Maar meten we niet met twee maten en twee gewichten? De Brugse poorters waren in feite de trumpisten van de vijftiende eeuw. Ze zeiden: “Je mag hier wel handeldrijven, maar dan moet je betalen.” En flink ook. America first? Nee, Brugge boven!
Het Lam Gods is betaald met geld dat verdiend is door muren op te trekken, niet door ze af te breken. De statige herenhuizen waar we nu onze musea in onderbrengen, zijn gefinancierd met de opbrengst van tollen en belastingen die elke moderne neoliberaal een hartverzakking zouden bezorgen. Juist, de wereld is complexer geworden dan een zak wol op een kar in de Steenstraat. Maar het is wel ironisch dat we onze geschiedenis romantiseren als een tijdperk van verheven cultuur, terwijl de motor erachter een ordinaire tolslagboom was.
We wandelen graag door de Tolstraat, zolang we de tol niet meer hoeven te betalen. We bewonderen het resultaat van het protectionisme in het museum, maar verketteren de man die het vandaag weer invoert. Maar misschien was die Waterhalle toch nog niet groot genoeg. Had die niet nog wat uitgebreid kunnen worden? Met een bescheiden balzaal het liefst. Make Bruges great again.
De auteur is emeritus professor management aan Vlerick Business School. Marcbuelens.com