De Belgische fiscus staat op het punt een fundamentele sprong te maken in de manier waarop burgers worden gecontroleerd: niet langer op basis van concrete vermoedens van fraude, maar via grootschalige datamining waarbij iedereen – verdacht of niet – door het algoritme wordt getrokken. Wat jarenlang taboe was, lijkt nu realiteit te worden: een quasi-algoritmisch vermogenskadaster, zonder dat het zo genoemd wordt.
Vandaag kan de fiscus bankgegevens pas opvragen wanneer er al aanwijzingen van fraude zijn. Met de geplande hervorming verandert dat. Via het datawarehouse van de federale overheidsdienst Financiën zullen miljoenen gegevens automatisch worden gekruist: rekeningen, buitenlandse informatie, cryptoactiva, online gokrekeningen, effectenrekeningen enzovoort. Het centraal aanspreekpunt (CAP) van de Nationale Bank wordt uitgebreid tot een van de meest omvattende financiële databases van Europa. In eerste instantie gebeurt dat allemaal anoniem, doch een ‘knipperlicht’ volstaat om een dossier naar een inspecteur door te sturen. Op dat ogenblik wordt de anonimiteit opgeheven en zal een controleur de doorgegeven indicatie analyseren. Tot zover het geautomatiseerde vooronderzoek. Vanaf dan komen we terecht in de eigenlijke fiscale controlefase, waar de controlewaarborgen uit de fiscale wetteksten van toepassing worden.
Dit nieuwe systeem klinkt efficiënt – en dat is het wellicht ook. Gerichtere controles betekenen tijdswinst, een grotere pakkans bij ernstige fraude en mogelijk meer inkomsten voor de staat. Maar efficiëntie alleen mag nooit het fundament vormen van fiscale controle. In een rechtsstaat hoort de overheid proportioneel, transparant en controleerbaar te handelen. En precies daar knelt het schoentje.
De Gegevensbeschermingsautoriteit en de Raad van State formuleerden forse kritiek: er is onvoldoende aangetoond dat de massale uitbreiding noodzakelijk is, laat staan proportioneel. Bovendien wordt de burger die geselecteerd wordt niet geïnformeerd over de reden waarom hij of zij in het vizier kwam. Nochtans garandeert de Europese AI-verordening het recht om te weten hoe een algoritme tot een individuele beslissing komt. Dat zou betekenen dat de fiscus zijn model – minstens in methodologische zin – openbaar zou moeten maken. Het valt echter te betwijfelen of men daar enige bereidheid toe heeft.
Een belangrijke andere kanttekening is dat het risico op valspositieven zeer reëel is. Kleine, volledig legale transacties – een nieuwjaarsgift, de verkoop van een tweedehandswagen, een bonus, spaargeld dat verschuift – kunnen alarmen doen afgaan wanneer criteria niet openbaar zijn of te scherp zijn ingesteld. Men zou er goed aan doen om bijvoorbeeld een minimumbedrag te bepalen dat het algoritme nooit kan triggeren. Het gaat dan om transacties waarvan de omvang onvoldoende substantieel is. Transparantie over dat minimumbedrag zou getuigen van behoorlijk bestuur. Fouten zijn bovendien onvermijdelijk wanneer gigantische hoeveelheden data automatisch worden verwerkt. En wie eenmaal geselecteerd wordt, verliest zijn anonimiteit. Maar beland je daarna voor altijd in de databank van de fiscus? Wordt je dossier ooit verwijderd? En wie controleert of dat gebeurt?
Het risico is niet dat België morgen een volwaardig vermogenskadaster instelt. Het risico is dat we er sluipend in terechtkomen, zonder publiek debat en onder het mom van efficiëntie.
Een nog fundamentelere vraag: wie houdt toezicht op de fiscus zelf? Buiten de rechtbank – een dure, trage en ontoegankelijke weg – niemand. Er is geen onafhankelijke regulator die toezicht houdt op algoritmische fiscale opsporing. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland, waar Transactie Monitoring Nederland (TMNL) werkt binnen een strikt AML-kader en onder privacytoezicht, krijgt de Belgische fiscus een ongeziene greep op financiële gegevens van burgers. En zelfs Nederland geeft zijn belastingdienst geen toegang tot een volledige kopie van de nationale rekeningenbank. Kortom, in geen enkel ander land wordt artificiële intelligentie op zo’n ingrijpende manier ingezet als men nu in België van plan is.
Het risico is niet dat België morgen een volwaardig vermogenskadaster instelt. Het risico is dat we er sluipend in terechtkomen, zonder publiek debat en onder het mom van efficiëntie. Dat men dit bovendien als afschrikkingsmiddel beschouwt – een signaal aan potentiële fraudeurs – maakt duidelijk dat de maatregel niet enkel functioneel, maar ook psychologisch is bedoeld.
De vraag is niet of fiscale fraude moet worden bestreden. Dat moet, krachtig zelfs. Maar wanneer een overheid alle burgers door een algoritme stuurt, de criteria niet publiek maakt, geen foutenmarge vastlegt, geen toezicht duldt en de noodzakelijkheid niet overtuigend bewijst, dan verschuiven we van gerichte fraudebestrijding naar een permanente fiscale surveillance-infrastructuur.
Een democratie moet meer bieden dan efficiëntie: ze moet rechtszekerheid, proportionaliteit en transparantie garanderen. Zonder die waarborgen dreigt de fiscus niet enkel fraude op te sporen, maar vooral vertrouwen te verliezen.