Voka: ‘Er is te weinig markt- en klantgerichte innovatie in Vlaanderen’
In een recente paper over innovatie in Vlaanderen pleit Voka voor meer koopmansgeest, maar ook voor een meer vraaggestuurde financiering van het hoger onderwijs. Innovatie wordt volgens Voka de sleutel voor toekomstige welvaart. Covid-19 biedt in dat opzicht zelfs kansen, vindt senior adviseur Johan Guldix.
Vlaanderen moet inzetten op de uitbouw van de kenniseconomie, stelt de Vlaamse regering. Voka-expert Johan Guldix schreef een paper over de uitdagingen van het innovatiebeleid dat daarmee samenhangt. En wat blijkt? Ondanks het positieve beeld dat Vlaanderen heeft van zichzelf als kennisregio, is er nog heel wat werk aan de winkel.
In haar regeerakkoord stelt de Vlaamse regering dat Vlaanderen in de top vijf van innovatieve kennisregio’s wil geraken. We staan nu op de veertigste plaats in die ranking. Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, scoort Vlaanderen bijvoorbeeld relatief slecht voor de export van hightech. Het Waals Gewest doet het wat dat betreft beter. “Daarbij wegen over de taalgrens de farma-export en de defensie-industrie wel zwaar, maar de conclusie blijft dat Vlaanderen beter moet doen”, zegt Voka-expert Johan Guldix.
Vlaanderen is wel goed in innovaties bedenken, maar de economische valorisatie van al dat onderzoek hapert. Daar is al vaker op gewezen. Is er dan geen verbetering?
JOHAN GULDIX. “Toch wel, maar als het onze ambitie is bij de Europese top te horen, dan moeten we de zwakke punten wegwerken. Een van die punten is de kennisdiffusie. We moeten ervoor zorgen dat elke kmo mee in het kennisverhaal stapt. We hebben wel grote bedrijven die sterk inzetten op innovatie, en een toenemend aantal kmo’s en start-ups is ermee bezig, maar nog te veel kmo’s houden zich ver van innovatietrajecten.
“Ook de koopmansgeest bij bedrijven en de marktgerichtheid van onze innovaties zijn een werkpunt. We hebben een ecosysteem nodig, dat de uitwisseling en doorstroom van academische kennis bevordert, zodat universiteiten, hogescholen en kmo’s elkaar beter vinden.”
Dat is toch al jaren een beleidsfocus?
GULDIX. “Dat klopt. De jongste jaren vinden kmo’s ook beter de weg, maar er is nog altijd een kloof tussen de kleine en de grotere bedrijven. Daar zit nog een enorm potentieel voor onze economie. Bovendien gaat innovatie almaar sneller en wordt de competitie almaar sterker en internationaler. Of het nu gaat om incrementele dan wel baanbrekende innovatie, elk bedrijf moet ermee bezig zijn. Dat is onze boodschap. Zelfs een ambachtelijk familiebedrijf dat al dertig jaar goed functioneert, moet op een bepaald moment stappen vooruit doen. Anders wordt het vroeg of laat weggeconcurreerd.”
Ligt het dan aan de mentaliteit bij kmo’s of aan de beschikbare budgetten?
GULDIX. “Het is een goede zaak dat de budgetten voor innovatie bij kmo’s de jongste jaren zijn toegenomen. Maar we moeten ze ook op de juiste manier verdelen. In Vlaanderen is nog te weinig marktgerichte en klantgerichte innovatie. Te veel innovatie vertrekt van de technologie op zich en te weinig vanuit de behoeften van de klant. Traditioneel zijn we daar minder goed in. Daar is nog ruimte voor verbetering.”
Pleit u voor meer toegepast onderzoek?
GULDIX. “Het is een ‘en-enverhaal’. Bedrijven moeten inderdaad zelf de juiste focus leggen. We blijven voorstander van de 3 procentnorm die Vlaanderen nastreeft voor uitgaven in onderzoek en ontwikkeling (O&O). De jongste jaren is er meer aandacht gekomen voor toepassingsgericht onderzoek, maar er kunnen nog wel stappen worden gedaan. Zo kan de vraaggerichtheid bij universiteiten wel beter.”
In de academische wereld is de overtuiging nochtans dat het verder afkalven van de fondsen voor fundamenteel onderzoek nefaste gevolgen zou hebben.
GULDIX. “Het gaat uiteraard om een evenwicht. Het is niet de bedoeling dat de financiering volledig naar toegepast onderzoek gaat. Fundamenteel onderzoek blijft belangrijk, ook voor nieuwe producten, diensten en ontwikkelingen op de lange termijn. Wie baanbrekende innovatie wil, zal ook altijd fundamenteel onderzoek moeten blijven doen.”
Wat moet er dan juist veranderen?
GULDIX. “We blijven ervoor pleiten dat universiteiten meer aandacht hebben voor de toepassingsgerichtheid van hun onderzoek. Ook bij de hogescholen zit nog heel wat potentieel. We vinden dat kmo’s meer onderling en met het hoger onderwijs moeten samenwerken. De kennisuitwisseling is nog te beperkt. We geloven ook dat, als de universiteiten zelf beter weten wat er leeft in de markt, ze daar dan beter op kunnen inspelen met gericht onderzoek.
“En de koopmansgeest bij bedrijven moet scherper worden. Nu zien we te vaak state of the art ontwikkelingen met weinig potentieel, omdat er maar een kleine markt voor bestaat. Onderzoek van PwC toont aan dat die tendens ook zichtbaar is bij de start-ups hier. Ze worden meestal opgericht vanuit een technologie, terwijl ze veel minder de combinatie maken met de vraagzijde. Dat doen de Amerikanen en de Nederlanders bijvoorbeeld beter. Dat is toch onze zwakte.”
Wij zijn meer ingenieurs en de Nederlanders zijn meer marketeers?
GULDIX. “Inderdaad.”
U wijst ook op de impact van weinig innovatie op het dalende aandeel van de industriële productie in de Vlaamse economie. Is dat krimpende aandeel geen gevolg van de verhuizing van industrie naar lagelonenlanden?
GULDIX. “Dat speelt mee, maar innovatie gaat verder dan alleen producten of diensten. Door procesoptimalisatie kun je goedkoper en rendabeler produceren. Dat maakt bedrijven competitiever en zo kun je de verhuistrend tegengaan. Innovatie speelt daarin een sleutelrol.
“Historisch is het aandeel van de industrie gedaald in elke westerse of meer volwassen economie. Maar in Vlaanderen zitten we toch te ver in de verdiensting van de economie. Je mag niet vergeten dat de industrie een belangrijke afnemer is van veel van die diensten, en zo een belangrijke ondersteunde factor van de diensteneconomie. Diensten en producten zullen in de toekomst ook meer verweven geraken. Denk maar aan het internet der dingen en abonnementsformules die diensten automatisch koppelen aan een product. Daar zit een belangrijke groeimarkt. Daarom blijft het belangrijk ook hier producten te ontwikkelen én te produceren.
“Zeker tijdens de coronacrisis is het besef gegroeid dat productie dichter bij huis een niet onbelangrijke troef kan zijn. Maar het moet wel zinvol zijn en vanuit de eigen sterktes gebeuren. In bijvoorbeeld hightech kan het nuttig zijn dichter bij huis te produceren omwille van de grotere marges en een kleinere kwetsbaarheid van de waardeketen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier