Museum Dhondt-Dhaenens wordt 50: ‘Er valt niet echt veel te vieren’
Het oudste museum voor actuele kunst in Vlaanderen wordt vijftig. Toch wordt er niet gevierd in het Museum Dhondt-Dhaenens. Daarvoor is de renovatie te acuut. “Niemand beseft in welke primaire omstandigheden wij hier werken.”
Het oudste museum voor actuele kunst in Vlaanderen wordt vijftig. Maar van een feeststemming is niets te merken in het Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle. De twee zalen worden ingenomen door abstracte schilderijen van Charline von Heyl, een Duits-Amerikaanse kunstenares die voor het eerst in ons land tentoonstelt. Wie had verwacht dat het museum met een groots opgezette tentoonstelling zou terugblikken op de voorbije halve eeuw, heeft het verkeerd. “Die vijftig jaar zijn natuurlijk fantastisch”, zegt directeur Joost Declercq (63). “Maar het heeft weinig zin sentimenteel achterom te kijken. We hadden een feestjaar gepland waarin we zouden vooruitblikken naar de volgende vijftig jaar. Dat wilden we koppelen aan het begin van onze verbouwing. Alleen verloopt die heel moeilijk.”
De tijd dat je hier rondloopt, heb je de kunstwerken voor jou alleen. Dat vind je bijna nergens anders
Al sinds 2012 wil het museum zijn gebouw renoveren en uitbreiden. Het nam daarvoor het architectenbureau Robbrecht en Daem in de arm. Maar de bouwaanvraag werd in mei afgekeurd door de gemeente Sint-Martens-Latem. Het ontwerp voldeed niet aan de normen voor de brandveiligheid en een deel van de buurtbewoners verzet zich tegen de uitbreidingsplannen. “Na zes jaar staan we nog altijd nergens”, zegt Joost Declercq. “Terwijl die renovatie absoluut nodig is. Als we niet snel kunnen verbouwen, hebben we geen toekomst meer. Er valt niet echt veel te vieren.”
Vlaamse klei
Het museum is een particulier initiatief van de ondernemer Jules Dhondt en zijn echtgenote Irma Dhaenens – beiden voorvechters van de Vlaamse zaak. Het echtpaar bezat een kunstcollectie van hoofdzakelijk Vlaamse modernisten die een band hadden met Sint-Martens-Latem en de Leie, onder wie Valerius De Saedeleer, Gustave Van de Woestyne, Constant Permeke en Gustave De Smet. Het besloot die onder te brengen in een museum, om bij te dragen “tot het bewustzijn van de Vlamingen als volksgemeenschap én het verheffen van het peil van hun kultuur”. Het Museum Dhondt-Dhaenens, gehuisvest in een nieuw, modernistisch gebouw aan een bocht van de Leie, werd plechtig ingehuldigd op 30 november 1968. Al snel zette het ook de deuren open voor actuele kunst, ook al werd die toen nog overwegend verguisd.
De voorbije halve eeuw heeft het museum een eigen plek veroverd in de Vlaamse museumwereld. Het Vlaamse modernisme en hedendaagse kunst zijn de twee pijlers van het tentoonstellingsbeleid. “Onze vaste verzameling bevat enkele heel goede werken, maar het is geen topcollectie”, geeft Declercq toe. “De vraag is dan: hoe zorg je ervoor dat die relevant blijft? De voorbije tien jaar hebben we tentoonstellingen gemaakt waarin we aantonen hoe die Vlaamse expressionisten deel uitmaakten van het Europese modernisme. Hun werk gaat echt niet over de Vlaamse klei, enkele zaten bij dezelfde galeries als internationale topkunstenaars zoals Marc Chagall, Ossip Zadkine en Fernand Léger. Als je hen zo herpositioneert, worden zij kunstenaars die vandaag weer betekenis hebben en waar je ook jonge mensen mee kunt boeien.”
Als centrum voor actuele kunst kan het museum behoorlijk radicaal uit de hoek komen. Zo mocht de Spaanse kunstenaar Santiago Sierra in 2004 alle ramen uit het gebouw verwijderen, zodat de natuur vrij spel kreeg in de zalen. In 2010 stortte de Zwitser Thomas Hirshhorn de ruimtes vol samengeperste drankblikjes. “Nu en dan organiseren we tentoonstellingen die het museum of de positie van de kunstenaar grondig ter discussie stellen”, legt Declercq uit. “Doordat we klein zijn, kunnen we een vrijbuitersrol spelen.”
Met zijn exporuimte van 1000 vierkante meter heeft het museum niet genoeg plaats om een overzichtstentoonstelling van een kunstenaar te presenteren. Daarom zet het losse projecten op met artiesten. De expo van Charline von Heyl is een coproductie met het Hirshhorn Museum in Washington D.C. en de Deichtorhallen in Hamburg. “Dat is geen klein bier voor een minimuseum”, verzekert Declercq. “We hoeven echt niet beschaamd te zijn, we hebben goede internationale contacten, we kunnen internationale topkwaliteit brengen. Alleen kunnen wij geen bijdrage leveren om zo’n tentoonstelling inhoudelijk te onderbouwen. Wij hebben één wetenschappelijk medewerker. Dat is veel te weinig.”
Er zijn fantastische privéverzamelingen uit het land verdwenen, die hooguit tien mensen hebben gezien. Ik vind dat ontzettend
Gigantische hiaten
Het museum is niet vergeten dat het uit een particuliere collectie is ontstaan. Het beheert enkele privéverzamelingen en het organiseert ook geregeld tentoonstellingen over belangrijke verzamelaars. “Er zitten gigantische hiaten in de collecties van de Belgische musea”, stelt Declercq. “We hebben nauwelijks werk van de impressionisten, buiten René Magritte heel weinig kunst van de surrealisten, niets van de naoorlogse Amerikaanse schilders, geen popart. Zelfs sommige lokale kunstenaars ontbreken. Er zijn Belgische particuliere verzamelaars die dat wel hebben. Zij hebben hard gevochten voor de aanvaarding van hedendaagse kunst, tegen de Vlaamse behoudsgezindheid in. Wij vinden het een maatschappelijke plicht die kwaliteit te ontsluiten en andere instellingen aan te sporen daar ook aandacht voor te hebben.”
“Er zijn fantastische verzamelingen uit het land verdwenen, die hooguit tien mensen hebben gezien. Ik vind dat ontzettend. Onlangs zag ik in het Museum of Modern Art (MoMA) in New York de voormalige verzameling van Herman en Nicole Daled. Die is vijftig jaar in België geweest, zonder dat het publiek die ooit heeft gezien. Dat is toch doodjammer?”
Joint venture
“Na de oprichting is het museum geleidelijk geprofessionaliseerd”, vertelt Declercq. “Eerst kreeg het echt personeel. Daarvoor waren er alleen vrijwilligers en tijdelijke mensen. We hebben nu acht medewerkers. Daarna kwam de professionalisering van de werkingsmiddelen. Toen ik hier in 2004 aankwam, hadden we een budget van 250.000 euro. Nu is dat 1,1 à 1,2 miljoen euro.” 45 à 50 procent komt van de overheid, de rest zijn middelen die het museum zelf inzamelt. De instelling heeft een lange traditie van fondsenwerving via een netwerk van leden en schenkers. “Dat is keihard werken”, zegt Declercq. Hoewel het museum erkend is door de overheid, is het nog altijd een private stichting – “een joint venture tussen overheid en privé”.
“De volgende stap is de professionalisering van de infrastructuur”, zegt Declercq. “We zijn smoorverliefd op dit gebouw, maar het is vijftig jaar oud. Het voldoet niet meer aan de eisen van vandaag. De airconditioning, de klimaatregeling en de beveiliging zijn niet in orde. We hebben geen reserve en geen archiefruimte. De reserves zitten in een professionele stockage in Brussel, wat een fortuin kost. We hebben geen ruimte om werken die het museum binnenkomen te bestuderen en ze te laten acclimatiseren. We hebben geen lokaal om sokkels of bekistingen te timmeren. Dat moeten we buiten doen, in een tentje. We hebben geen bookshop, geen cafetaria. We kunnen ons personeel niet correct huisvesten. Niemand beseft in welke primaire omstandigheden wij hier werken.”
Niemand begrijpt dat het zes jaar duurt om een bouwtoelating te krijgen
“Zo kan het niet meer verder. We krijgen ontzettend veel goodwill van kunstenaars, andere musea en de overheid. Daardoor kunnen we deze toestand rekken, maar daar zit een limiet op. Uiteindelijk vrezen we dat kunstenaars niet meer willen samenwerken, dat we de bruiklenen niet meer rond krijgen, dat we onze collectie niet meer kunnen tonen, dat we onze subsidies en onze privé-inkomsten verliezen. De eisen van de privé liggen nog een stuk hoger dan die van de overheid. De particuliere collecties die we beheren, durf ik hier niet meer tentoon te stellen. Ook die zullen zich terugtrekken. Zo eenvoudig is het.”
Beperkte uitbouw
Het ontwerp van Robbrecht en Daem architecten omvat een extra ruimte van 450 vierkante meter – “een heel beperkte uitbouw”, benadrukt Derclercq. In een nieuwe zaal wil het museum de beste werken tonen uit de vaste collectie en de particuliere verzamelingen die het beheert. “Tijdens elke tijdelijke expo moeten we de vaste collectie verwijderen uit de zalen. Wie een tentoonstelling wil zien, moet zich speciaal naar dit museum verplaatsen. We willen de belevingstijd verlengen voor de bezoeker.” Onder de grond komen de functies die het museum nodig heeft, zoals de reserve en het archief. De financiering van de renovatie, die 6 miljoen euro kost, is zo goed al rond – ook de Vlaamse overheid investeert mee.
Het gebouw wordt wel uitgebreid, maar het is niet de bedoeling een groot museum te worden, zegt Declercq. “Wij blijven kleinschalig. Wij organiseren ook bewust geen blockbusters. Dit moet een plek van verstilling, intimiteit en reflectie zijn. We liggen in een landelijke omgeving, vlak bij de Leie. Mensen nemen hun tijd als ze naar hier komen. Hier kun je alleen door de zalen stappen. De tijd dat je hier rondloopt, heb je de kunstwerken voor jou alleen. Dat vind je bijna nergens anders.”
Het museum trekt 12.000 à 15.000 bezoekers per jaar. Declercq erkent dat die overlast voor de buurtbewoners kunnen veroorzaken. “Maar we proberen er alles aan te doen om die te minimaliseren. We willen onze ingang verleggen, om de residentiële wijk naast het museum te ontlasten. We hebben een charter opgesteld waarin we ons ertoe verbinden het aantal activiteiten met meer dan honderd mensen te beperken. Dat is het minimum, maar er moet wel een minimum zijn, anders kunnen we niet werken. Er zal altijd een zekere overlast zijn, dat kunnen we niet uitsluiten.”
“Niemand begrijpt dat het zes jaar duurt om een bouwtoelating te krijgen”, zegt Declercq. “Misschien wil de gemeente ons hier niet meer. Daar moeten we ons bij neerleggen, dat is het primaat van de politiek. Maar dan moet ze daar open over zijn. Ofwel kunnen we die verbouwing op korte termijn realiseren en dan hebben we hier een toekomst. Ofwel moeten we verhuizen. De Leie is lang.”
Charline von Heyl. Snake Eyes loopt tot 13 januari 2019 in het Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle.
‘Ik moet de regels respecteren’
“Ik ben het Museum Dhondt-Dhaenens genegen. Ik heb er jarenlang vrijwilligerswerk gedaan”, reageert Agnes Lannoo-Vanwanseele (Welzijn), de burgemeester van Sint-Martens-Latem. “Ik ben graag bereid een bouwvergunning af te leveren, maar als burgemeester kan ik niet anders dan de regels respecteren. De toegang voor de brandweer voldeed niet aan de normen. Bovendien ligt het museum in een residentiële wijk. Ik moet de leefbaarheid van de buurt garanderen. Een woonpark heeft een speciaal statuut, we zijn verplicht de procedures te volgen. Hadden we die bouwvergunning toch afgeleverd, dan hadden buurtbewoners die gemakkelijk onderuit kunnen halen. Het charter om de overlast te beperken is een initiatief van het museum, dat nog in onderling overleg moet worden verfijnd. Ik heb vorige week nog samengezeten met een vertegenwoordiger van de raad van bestuur. Dat is positief verlopen. We blijven praten.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier