Gruuthusemuseum in Brugge heropent: 70.000 bezoekers per jaar
De deuren van het middeleeuwse stadspaleis van Lodewijk van Gruuthuse zwaaien na een renovatie van vijf jaar weer open. Het vernieuwde Gruuthusemuseum moet 70.000 bezoekers per jaar lokken.
De vijftiende-eeuwse edelman Lodewijk van Gruuthuse was een telg uit een vermogend en invloedrijk geslacht. Hij stond aan het hoofd van een economisch imperium en bezat het monopolie op de verkoop van gruut, een kruidenmengsel om bier te brouwen. Hij was ook een diplomaat in dienst van de Bourgondische hertogen. Het ‘gruuthuis’, zijn familiale stek aan de Dijver in Brugge, liet hij verbouwen tot een prestigieus stadspaleis.
“Vanuit zijn persoonlijke bidkapel had Lodewijk een directe toegang tot de Onze-Lieve-Vrouwekerk”, vertelt conservator Aleid Hemeryck in de pas gerestaureerde ruimte. “Aan de rijkelijke versiering zie je meteen dat Lodewijk een machtig man was. Tussen de gebeeldhouwde kraagstenen in de vorm van engeltjes lees je zijn devies: plus êtes en vous. Vanuit de kapel kon hij de mis bijwonen zonder dat hij zijn huis hoefde te verlaten. Vanuit het raam heb je een uitzicht op het hoofdaltaar.”
Gruuthuse was een verfijnd cultuurliefhebber. “Bourgondische edellieden met een midlifecrisis konden zich geen Porsche aanschaffen”, pikt Till-Holger Borchert in, de algemeen directeur van Musea Brugge. “Zij investeerden in handschriften. Lodewijk verzamelde een grote collectie rijkversierde manuscripten. Na de bibliotheek van hertog Filips de Goede was zijn collectie de belangrijkste en meest omvangrijke van de Nederlanden.”
Neogotische restauratie
Na de Gruuthuses kwam het stadspaleis in handen van de Spaanse koning, die het schonk aan de stichter van de liefdadigheidsinstelling Bergen van Barmhartigheid. In de negentiende eeuw kocht de stad het pand en stelde ze het ter beschikking van de Société Archéologique de Bruges, een genootschap dat kunst- en oudheidkundige voorwerpen verzamelde. Het gebouw was ondertussen aan een flinke restauratie toe. “Die nam twaalf jaar in beslag en stond onder leiding van de stadsarchitect, Louis Delacenserie”, legt Hemeryck uit. “Hij streefde naar een grotere stijleenheid in de stad. Ondanks zijn gedegen bronnenonderzoek zat hij er niet mee in latere toevoegingen aan gebouwen af te breken of de bouwgeschiedenis van een monument te ‘verbeteren’. ”
“Het stadspaleis is een beschermd gebouw met authentieke elementen zoals de monumentale schouw in de keuken en de bidkapel. Het was sinds de ingrepen van Delacenserie niet meer gerestaureerd, en dat was wel broodnodig”, zegt Borchert. “Tijdens de eerste fase in 2007 konden we de meest urgente werken uitvoeren, maar het budget was ontoereikend om het gebouw volledig aan te pakken. Bovendien beseften we toen dat de ambitie hoger mocht liggen. De presentatie van de rijke collecties was niet meer van deze tijd.” In 2014 ging het museum dicht voor de tweede, ingrijpende fase, waarin niet alleen het gebouw en de volledige site, maar ook de collecties onder handen werden genomen.
Vlaamse koterij
Een gecontesteerde ingreep was de nieuwbouw tussen de Onze-Lieve-Vrouwekerk en het voorplein van het stadpaleis. “Daarmee keren we terug naar de middeleeuwse situatie, waarbij de bewoners hun eigendom konden afsluiten en beschermen tegen opstandelingen”, geeft Borchert als repliek op wat tegenstanders ‘Vlaamse koterij’ noemen. Het hedendaagse paviljoen is een architecturale knipoog naar de gotiek. “Het ontwerp van de architecten getuigt van ambitie en sensibiliteit, zeker als je naar het dak kijkt. Dit is een landmark die historisch past. Bovendien laat hij de Bruggelingen niet onverschillig. Hij gaat over de tongen.”
Hemeryck is vooral blij dat de ticketverkoop niet langer in het historische gebouw hoeft plaats te vinden. “In het paviljoen kunnen we bezoekers van het museum en de kerk op een ordentelijke manier ontvangen, ook personen met een beperking. Jammer genoeg is het gebouw zelf niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers. De hoge monumentale waarde maakt dat onmogelijk. Tussen alle ruimtes zitten trappen en treden. Zelfs met drie liften zouden we er niet in slagen alles reglementair te maken. Bovendien zijn ook heel wat deuren – omlijst met witsteen – te smal voor rolstoelen. Vandaar dat we ervoor hebben gekozen het museum niet rolstoeltoegankelijk te maken en ook die illusie niet te wekken. Wat is het ergste: dat je tot aan de eerste deur geraakt of dat je helemaal niet binnen kan?”
Als tegemoetkoming is het binnenplein heraangelegd en toegankelijk voor minder mobiele personen, net zoals de aanpalende kerk. “Daarnaast zetten we hard in op de toegankelijkheid voor personen met een visuele en auditieve beperking. In elke ruimte gieten we de essentie van de zaal in een ‘voelstation’. Dat gaat veel verder dan een maquette mogen aanraken of een object in voelvorm. Zelfs voor bezoekers zonder beperking is het leuk die dimensie in het bezoek mee te nemen. Na de zomer brengen we ook een visioguide uit in Vlaamse en internationale gebarentaal.”
Gelaagde objecten
“Deze ingrepen doen we niet zomaar, we doen dit niet om te doen”, zegt Borchert. “Dat is niet meer van deze tijd. Als museum moet je de verwachtingen van je publiek goed inschatten. De taak van een museum is niet alleen collecties te bewaren, maar die ook te ontsluiten. We zitten in een maatschappelijke situatie waarin investeringen in erfgoed niet de hoogste prioriteit hebben. Dus moeten we bewust de vraag stellen wat we met deze investering beogen. Het gaat niet om kortetermijnwinst. Je moet een draagvlak blijven creëren voor de collectie. Wat is de relevantie van historische voorwerpen vandaag? Kun je daarvan nog iets leren?”
Het Gruuthusemuseum wil niet hét museum over de geschiedenis van de stad Brugge zijn. “Voor de opstelling lieten we ons leiden door de collectie, maar die is niet toereikend om het hele verhaal te vertellen”, legt Hemeryck uit. “We focussen op drie gelijkwaardige pijlers: het gebouw, de collectie en de historische context. Dat pakken we chronologisch aan. We starten in de late vijftiende eeuw en gaan door tot de negentiende eeuw. Op foto’s van honderd jaar geleden zie je veel schilderijen. Vele zijn in de loop van de vorige eeuw naar het Groeningemuseum verhuisd. Die keren terug, en we tonen ook archiefstukken en handschriften. Elk object benaderen we vanuit het devies van Lodewijk van Gruuthuse: plus êtes en vous. Er zit meer dan één laag achter elk voorwerp: esthetisch en historisch, maar ook wie de opdrachtgever of de verzamelaar was, of wat de betekenis ervan was voor Brugge.”
“De Bourgondische periode krijgt veel aandacht. De daaropvolgende twee eeuwen lijken een stillere periode, maar dat klopt niet. Het is vanzelfsprekend en logisch ook de zeventiende en achttiende eeuw te belichten. Het gros van onze collectie stamt uit die periode. Ook in die periode dreven ze hier handel, op een andere manier en met andere protagonisten dan in de middeleeuwen, maar ook toen verzamelden handelaars fortuin en zetten ze ambachtslui aan het werk. Bovendien was de kerk een belangrijke opdrachtgever, zeker tijdens de contrareformatie.”
De laatste periode die het museum belicht, is die van de negentiende eeuw. Spreekt die de doorsneebezoeker wel aan? “Als hij niet geïnteresseerd is, moeten we hem voor deze boeiende periode alert maken”, antwoordt Borchert. “Deze stad komt over als een erg historische stad, en dat zegt veel over de perceptie. Mensen zoals Delacenserie of de kunstenaar Fernand Khnopff gaven vorm aan de Brugse identiteit, net zoals de gevluchte katholieke Engelsen die hier een bloeiend cultureel leven stimuleerden en evoceerden. Toen zijn de keuzes gemaakt waarvan we vandaag de vruchten plukken. In die periode leefde het vakmanschap weer op door terug te grijpen naar middeleeuwse voorbeelden in de architectuur, de toegepaste kunst, drukwerk of textiel.”
Risico’s vermijden
“Brugge was en is een stad die cultuur hoog in het vaandel draagt. Een vijfde van de stedelijke investeringen gaat naar cultuur, zowel van het vorige als het huidige stadsbestuur. Natuurlijk proberen we ook Vlaamse subsidies binnen te rijven, maar die liggen helaas meestal wat lager dan in Gent of Antwerpen”, betreurt Borchert.
De kosten voor het vernieuwde Gruuthusemuseum bedroegen 9,1 miljoen euro. Daarvan ging 3,3 miljoen euro naar de restauratie, en 4 miljoen naar de verbouwing van het paleis, het paviljoen en de heraanleg van de site. 1,6 miljoen euro vloeide naar de inrichting. “De Vlaamse gemeenschap gaf een subsidie van 1,7 miljoen voor de restauratie. Toerisme Vlaanderen steunde het project als toeristisch hefboomproject met een subsidie van 1,3 miljoen euro. Dankzij die subsidies konden we het stadsbestuur overtuigen het hele project in één keer te laten plaatsvinden.”
Een crowdfundingactie van de Vrienden van Musea Brugge bracht 60.000 euro op voor de restauratie van de bidkapel. Er was geen inbreng van privépartners. “Ik kreeg onlangs een mail met de vraag hier een selecte club verzamelaars samen te brengen. Dat vind ik goed voor de betrokkenheid. We werken ook goed samen met private bruikleengevers, het Gruuthusemuseum begon trouwens als een private instelling. Als ik kijk naar de budgetten die Franse ondernemers ter beschikking stellen voor de heropbouw van de Notre Dame, denk ik dat er in Vlaanderen nog vele mogelijkheden zijn om samen te werken met de privésector. Tot nu heeft niemand ons een cheque van enkele miljoenen euro’s aangeboden. En misschien is dat maar goed ook. Het Museo Thyssen-Bornemisza in Madrid had een businessmodel gebaseerd op een toelage van de banken. En toen brak de bankencrisis uit en zat het ineens met een deficit van 8 miljoen euro. Zulke risico’s wil ik vermijden.”
Een vijfde van de inkomsten die Musea Brugge haalt uit de ticketverkoop, gaat naar een bestemmingsfonds. Sinds de jaren tachtig beschikt de stad daardoor over een spaarpotje om te kunnen investeren, bijvoorbeeld in nieuwe aanwinsten. Onlangs kwam daar een infrastructuurfonds bovenop. “Dat kwam er naar aanleiding van de plannen voor een nieuwe tentoonstellingsruimte op de terreinen van het Sint-Andreasinstituut. Die sluiten aan op de tuinen van het Groeninge- en Gruuthusemuseum. In de toekomst wordt dit nog meer dan vandaag de museumwijk van de stad, gelegen in een gemeenschappelijk park”, zegt Borchert.
Voor de toekomst mikt het Gruuthusemuseum op 70.000 bezoekers per jaar. “We hopen natuurlijk dat het een publieksmagneet wordt, maar we moeten het de tijd geven om zijn plek weer te veroveren”, besluit Hemeryck.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier