Enorme kansen voor Belgische windindustrie: ‘België heeft een technologische voorsprong’
De Noord- en de Oostzee worden belangrijke energiecentrales voor Europa. Windenergie op zee is klimaatvriendelijk, betrouwbaar en intussen ook betaalbaar. Voor de Belgische offshore industrie liggen wereldwijd enorme kansen in het verschiet.
“Het loont om vroeg te investeren in een enorme groeisector als de offshore windenergie. België en Duitsland hebben een voorsprong genomen die we moeten uitbouwen”, zegt Chris Peeters, de topman van Elia Groep, op een gigantische stalen stekkerdoos die afgewerkt wordt in de haven van Aalborg in Denemarken.
Het transformatorplatform is een onderdeel van het Arcadis Ost-windpark dat Parkwind, een dochterbedrijf van Colruyt Group, bouwt voor de Duitse kust in de Oostzee. Het totale project is een investering van 800 miljoen euro, goed voor een capaciteit van 247 megawatt (MW), genoeg om 290.000 gezinnen van stroom te voorzien. Elia trekt via zijn dochterbedrijf 50Hertz de kabels die de opgewekte stroom 100 kilometer verder aan land zullen brengen. De funderingen voor de turbines worden geïnstalleerd door de Orion, een nieuw schip van het Belgische baggerbedrijf DEME.
Exportmogelijkheden zijn groot
Met het Arcadis Ost-project levert de Belgische offshore industrie haar visitekaartje af. Voor Parkwind is dat buitenlandse avontuur een primeur, maar als je op de competitieve Duitse markt je mannetje kunt staan, kun je overal naartoe. “Door de diepte van de Oostzee op die plaats is het een complex project dat de grote groepen niet aandurfden. We zijn een vrij kleine speler, maar dankzij onze expertise en korte beslissingslijnen hebben we geen schrik van moeilijke projecten. We willen op mensenmaat een stabiele bijdrage leveren aan de Europese windsector. Nu bieden we op een project van 370 MW in Ierland en we hebben een partnerschap met het Noorse NorSea”, zegt François Van Leeuw, co-CEO van Parkwind.
We moeten niet katholieker dan de paus zijn en moeten onze sector een beetje bescherming bieden’
Pierre-Yves Dermagne, minister van Werk en Economie
De exportmogelijkheden voor de Belgische offshore industrie, intussen goed voor 15.000 banen, zijn groot de volgende jaren, zowel in Europa als daarbuiten ( zie grafiek). “Er is een enorm marktpotentieel in de Verenigde Staten. Alleen al de staat New York wil in een eerste fase 9 gigawatt (GW) aan offshore windenergie ontwikkelen”, zegt Chris Peeters. Op termijn komt daar voor de sector ook een grote repoweringmarkt bij, als de turbines van de windmolenparken vervangen moeten worden. Ook daarin kan de Belgische offshore industrie een voorsprong nemen. “Dankzij onze technologische kennis is offshore windenergie een Belgisch exportproduct geworden”, zegt Joannes Laveyne, energiespecialist van de UGent.
Europa bestormt zijn zeeën
Windenergie, zowel op land als op zee, is voor de Europese Unie cruciaal, zowel om zijn klimaatdoelstellingen te halen als om energieonafhankelijker te worden. De oorlog in Oekraïne en de afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen doen Europa nog meer de kaart trekken van een doorgedreven elektrificatie, grotendeels op basis van hernieuwbare energie. Die ambities vragen meer dan een windmolen links en een zonnepaneel rechts. Tegen 2050 zal volgens de Europese Commissie de elektriciteitsbehoefte van Europa verdubbelen tot 6.800 terrawattuur (TWh), met windenergie als dé hofleverancier van deze elektriciteit ( zie grafiek hieronder).
Het aandeel van offshore windenergie zal daarbij verder toenemen, onder meer omdat de goedkopere onshore windenergie botst op plaatsgebrek en protesten tegen landschapsvervuiling. Het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld plant voor 50 GW aan extra windenergie, bijna integraal op zee. Tegen 2030 wil Europa over 60 GW offshore windenergie beschikken. Tegen 2050 moet dat 300 GW worden. Dat betekent dat de capaciteit maal dertig moet, goed voor een investering die vandaag geschat wordt op 800 miljard euro.
De windmolen wordt voor de volgende generaties een van de werkpaarden van de Europese energievoorziening. De Noordelijke Europese zeeën zijn heel geschikt als groene-energiecentrales voor Europa. “De Noordzee bijvoorbeeld is geschikt omdat het om een uitgestrekt gebied gaat dat dicht bij de grote afzetmarkt van West-Europa ligt. Het technische potentieel van windenergie op de Noordzee is 1.000 GW, maar het commerciële potentieel bedraagt 380 GW tegen de huidige totale kostprijs van ongeveer 50 euro per MWh”, zegt Joannes Laveyne.
Op de tekentafel is het potentieel van windenergie dus groot, maar de praktijk kan een stroomversnelling gebruiken. “Op dit ogenblik zitten er te weinig projecten in de pijplijn om de Europese klimaatambities te realiseren”, zegt Chris Peeters. Daarnaast moeten de windmolenparken op termijn via een hoogspanningsnetwerk met elkaar en met het land verbonden worden, wat ook een huzarenstukje wordt (zie kader onderaan). “Het bouwtempo moet met een factor 6 omhoog, om tegen 2050 de ambities waar te maken. Nu wordt per jaar 3 GW op zee geïnstalleerd, maar dat moet naar 18 GW per jaar”, zegt Joannes Laveyne. “Een probleem is dat de aanvoerketens nog onvoldoende uitgebouwd zijn. De turbines bijvoorbeeld worden zo groot dat de wieken enkel nog in havens geproduceerd kunnen worden. En je hebt gespecialiseerde schepen nodig die de fundamenten kunnen plaatsen, maar zelfs de nieuwste schepen zijn niet groot genoeg meer.”
Kostprijs halveerde in acht jaar
Offshore windenergie is nog een stuk duurder dan onshore windenergie, maar elektriciteit gewonnen op de Noordzee betekent geen aanslag meer op uw energiefactuur. “De kostprijs van de elektriciteit die op zee in het net wordt geïnjecteerd is de voorbije acht jaar gehalveerd”, zegt François Van Leeuw. De totale elektriciteitskostprijs op basis van nieuwe projecten wordt geschat op 60 à 70 euro per MWh. Dat is best competitief, vergeleken met elektriciteitsprijzen die de voorbije weken en maanden veel hoger lagen, als gevolg van de hoge aardgasprijzen. “De kostprijs is ook competitief vergeleken met die andere grote bron van koolstofvrije elektriciteit, kernenergie. “De totale kostprijs van elektriciteit uit een nieuwe kerncentrale bedraagt 60 tot 90 MWh”, zegt Joannes Laveyne. Maar blijft offshore windenergie competitief als vroeg of laat de elektriciteitsprijzen normaliseren? “Vóór de energiecrisis schommelde de elektriciteitsprijs rond 40 euro per MWh. Dat was te weinig om te investeren, tenzij met subsidies in hernieuwbare energie. Het is moeilijk de energieprijs te voorspellen, maar als de rust terugkeert op de energiemarkten, evolueren we wellicht naar een gemiddelde elektriciteitsprijs van 60 à 70 euro per MWh. Windenergie op zee zal geen subsidies meer nodig hebben om competitief te zijn”, zegt Joannes Laveyne. Wellicht kan de totale kostprijs van offshore windenergie nog dalen, maar de grootste sprong voorwaarts lijkt genomen. Door verdere innovatie en schaalvoordelen kan de prijs nog zakken, maar daartegenover staan nu hogere grondstoffenkosten en stijgende kapitaalkosten in het spoor van de stijgende rentevoeten. Van groot belang zijn ook de turbineprijzen, die niet verder dalen. “Je zou vrij vette marges verwachten bij de turbinebouwers, maar zij kampen met hogere grondstoffenkosten en logistieke problemen. De sector kent groeipijnen”, zegt Chris Peeters.
Beperkte subsidies
De subsidies voor offshore windenergie zijn de voorbije jaren al gevoelig gedaald, maar zeker voor kleine spelers zijn ze nog een must om de financiële risico’s van een nieuw project te beperken. Parkwind bijvoorbeeld krijgt voor het Arcadis-project in Duitsland een subsidie in de vorm van een contract for difference, dat de uitbater van een windmolenpark een minimumprijs voor de geproduceerde elektriciteit garandeert. Zo’n vaste prijs over een lange periode is cruciaal als onderpand om bankleningen te krijgen voor het Arcadis-project, dat voor 75 procent met leningen wordt gefinancierd. Deze subsidie moet ook een faire return garanderen op het project.
“Dankzij het lagere risicoprofiel van nieuwe projecten en de toegenomen concurrentie tussen de projectbouwers kunnen ook de rendementen dalen in vergelijking met de begindagen. We nemen wel het risico van hogere staalprijzen, zoals nu het geval is. Die hogere prijzen kunnen we niet doorrekenen”, zegt François Van Leeuw.
Belangrijke thuismatch
België was er tien jaar geleden als de kippen bij om windenergie op zee te ontwikkelen, en dan nog redelijk ver voor de kust. Dat gaf de sector de kans om een technologische voorsprong op te bouwen. In de Belgische wateren staan intussen voor 2,2 GW windmolens, goed voor 8 procent van het Belgische elektriciteitsverbruik. Alleen Denemarken en het Verenigd Koninkrijk doen in hun elektriciteitsmix een nog een groter beroep op offshore windenergie.
Tegen 2030 wordt voor de Belgische kust een tweede zone ontwikkeld voor nog eens 3,5 GW. Voor de sector wordt dat dus een belangrijke thuismatch, want de concurrentie van spelers met diepe zakken neemt toe. Zo staan ook de grote oliereuzen te popelen om deze concessies binnen te halen, kwestie van hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen. “De Belgische spelers moeten dankzij hun kennis geen schrik hebben, maar je moet de veiling van de concessies zo organiseren dat de slimste, met de beste technologie en expertise, het wint. Niet de rijkste”, zegt Chris Peeters.
Dat kan bijvoorbeeld door de uitbaters een vaste afnameprijs te garanderen. De toezichthouder is een subsidieregeling genegen die inhoudt dat als de marktprijs voor elektriciteit lager is dan de geboden afnameprijs, de windparken subsidies krijgen. Is de marktprijs voor elektriciteit hoger, dan betalen de uitbaters van de windparken dat verschil terug. Een veiling zonder die subsidieregeling zou in de kaart van de grote spelers met een stevige balans spelen, want alleen zij kunnen het prijsrisico nemen dat gepaard gaat met een project zonder een vaste afnameprijs. Voor kleine spelers, zoals Parkwind, zou dat prijsrisico te groot om te dragen zijn. “We hebben al vier van de negen projecten in de eerste Belgische zone gebouwd. We hebben schaalvoordelen, expertise en een goede reputatie. De oliebedrijven profiteren nu van de hoge energieprijzen, maar de windmarkt is intussen van een andere dimensie. De taart is veel groter geworden. We moeten ook chauvinistisch zijn en ervoor zorgen dan onze industrie blijft groeien”, zegt François Van Leeuw die ook voorzitter is van het Belgian Offshore Platform, dat de belangen van de industrie behartigt.
Vicepremier en minister van Werk en Economie Pierre-Yves Dermagne (PS), die vorige week het Arcadis-project bezocht, is niet doof voor de bezorgdheden van de sector: “We moeten niet katholieker dan de paus zijn en moeten onze sector een beetje bescherming bieden”, liet hij weten.
Elia bouwt ook een hoogspanningsnetwerk op zee
Windmolens op zee zijn geweldige bouwsels om op vrij grote schaal groene en betaalbare energie te leveren. Het grote nadeel is dat er veel kabels getrokken moeten worden om de elektriciteit tot bij de eindverbruiker te krijgen. Daar eindigt het verhaal niet. Om het potentieel van hernieuwbare energie ten volle te benutten, moeten de windmolenparken ook met elkaar verbonden worden. Als het rustig is voor de Belgische kust, maar het waait hard over de Deense wateren, dan moet de elektriciteit van Denemarken naar België kunnen stromen, en omgekeerd. Op die manier kunnen de windmolens bijna continu draaien en kunnen schommelingen in de productie al voor een groot deel worden opgevangen. “De geografische spreiding van hernieuwbare energie is belangrijk. Het noorden en zuiden van Europa houden elkaar vrij goed in balans om seizoenschommelingen in de elektriciteitsproductie op te vangen. Tekorten op korte tijd kun je opvangen met toekomstige technologie, zoals de opslag van elektriciteit. Om tekorten over lange periodes op te vangen, zal je nog altijd gascentrales nodig hebben, al zullen die steeds minder uren draaien”, zegt Joannes Laveyne.
Zo’n performant hoogspanningsnetwerk dat de Europese hernieuwbare energie met elkaar verbindt, bestaat nog niet. En zeker op zee ligt er nog veel werk op de plank. Nu worden de meeste windparken enkel verbonden met het land via een hoogspanningskabel die de stroom maar in één richting kan transporteren. Offshore energie kan echter veel duurzamer en kostenefficiënter ontwikkeld worden als de stroom van de windparken verzameld wordt op energie-eilanden, die vervolgens met elkaar verbonden worden met kabels die elektriciteit in beide richtingen kunnen transporteren. België en Denemarken hebben een akkoord gesloten voor de ontwikkeling van de Triton-link. Die interconnector zal elektriciteit tussen het nog te bouwen Belgische en een Deens energie-eiland in beide richtingen kunnen transporteren. Op termijn zou er een netwerk van dergelijke hubs gebouwd moeten worden, wat uiteraard enorme investeringen vergt. Nu investeert Europa 30 miljard euro per jaar in het netwerk. Dat investeringsritme moet volgens de Europese Commissie stijgen naar 60 miljard euro per jaar in het komende decennium. Voor België is dat belangrijk omdat het, bij gebrek aan voldoende eigen productiecapaciteit, op termijn heel wat hernieuwbare energie zal moeten invoeren om de klimaatdoelstellingen te realiseren.
Voor Elia, dat het hoogspanningsnet in België beheert en via zijn dochter 50Hertz een deel van het Duitse hoogspanningsnet uitbaat, klinkt dat als muziek in de oren. Het bedrijf zal de komende vijf jaar in de Belgische en Duitse netwerken ongeveer 10 miljard euro kunnen investeren. Over een periode van tien jaar kan de activabasis verdubbelen. Dat legt ook de basis voor een verdubbeling van de winst per aandeel, wat beleggers de voorbije maanden niet is ontgaan, gegeven de sterke koersstijging van het aandeel. “We willen onze expertise ook buiten onze gereguleerde thuismarkten valoriseren. Deze activiteiten brengen we onder in de nieuwe dochtermaatschappij WindGrid. Dat moet de derde pijler van onze groep worden”, zegt Chris Peeters.
800 miljard euro wil Europa tegen 2050 investeren in offshore-windenergie.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier