Elektriciteitscentrale Ham in Gent krijgt een nieuw leven

ELEKTRICITEITSCENTRALE HAM "Ik heb tientallen jaren op een eiland geleefd." © Kris Van Exel
Luc Huysmans senior writer bij Trends

“De tijd van de grootschalige energieproductie in een stadsomgeving lijkt een beetje voorbij. Het moet groener, decentraler, flexibeler, en meestal ook kleiner. Dus doe ik mee.” De elektriciteitscentrale Ham, de oudste actieve energiecentrale van het land, praat voor het eerst.

“De eerste elektriciteitscentrale van België? Nee, dat was ik niet. Die eer is voor de Mignot-centrale in Brussel. Hoewel, centrale. Ze produceerde net genoeg om in 1885 de etalages van de Nieuwstraat te verlichten. De eerste grote centrale die afnemers buiten de gemeente bediende, verrees in 1898, in Oostkerk bij Tubeke. Sinds de sluiting van mijn dertien jaar oudere broer in Langerbrugge in 2010 ben ik wel de oudste actieve centrale. En ik ben van plan dat nog even te blijven.

“Rue de Jambon, zo staat het op de eerste plannen. Een flink deel van de bourgeoisie sprak hier nog Frans, toen het Gentse stadsbestuur in de vroege jaren twintig besloot hier aan de Ham een kolencentrale te bouwen. Alle machines kwamen van Acec, dat toen om de hoek een grote vestiging had.

“Twee jaar hebben ze aan mij gebouwd. In 1926 leverde ik 35 megawatt elektriciteit. Een jaar eerder had België zijn eerste elektriciteitswet uitgevaardigd. Die gaf de gemeentes een monopolie op de distributie van stroom en de levering aan klanten die minder dan 4 megawatt verbruikten. Gent richtte de regie EGW op: Elektriciteit Gas Water.

“Ze waren hier op alles voorzien. Zo zat de schrik voor de Duitsers er in de jaren twintig goed in. Onder mijn art-decoturbinezaal is een schuilkelder gebouwd, omdat energie-installaties een militair doel waren in de Eerste Wereldoorlog. Je kunt er alleen in de douche een beetje rechtop staan. De luchtfilter werkt nog altijd. De dubbels van alle software liggen er nog: van die grote, harde floppydisks.”

Schaalvergroting

“Ik heb tientallen jaren op een eiland geleefd. Ik leverde met een paar collega’s elektriciteit aan Gent, en sinds 1958 ook warmte. Allemaal gestookt met kolen. Toen maakte niemand zich zorgen om het milieu, alles stond in dienst van de economie. Architect Geo Bontinck bouwde midden jaren vijftig nieuwe kantoren, met geglazuurde wandtegels.

“Voor mijn machines was het een heerlijke tijd: die waren bijna constant aan het draaien, op wat onderhoud na. Dat veranderde in 1981, toen het Gentse stadsnet aan het Belgische net werd gekoppeld. Schaalvergroting heette dat. Toen ik stroom begon te leveren, bestonden er nog meer dan twintig onafhankelijke elektriciteitsbedrijven in België. In 1976 waren er nog enkele kleine publieke energieproducenten en drie privéoperatoren: Ebes, Intercom en Unerg. Die zijn in 1990 gefuseerd tot Electrabel.

“In 1978 werd ik gesplitst. De distributie naar de lokale afnemers ging naar Imewo, een intercommunale waarvan de werkmaatschappij Eandis het bekendst is. Die is gefuseerd met Infrax en heet nu Fluvius. Het leeuwendeel – de productie en het transport – kwam terecht bij SPE: de Samenwerkende vennootschap voor Productie van Elektriciteit. Dat was een intercommunale die de energiecentrales in publieke handen hergroepeerde, met Luik, Gent en de West-Vlaamse Elektriciteitsmaatschappij WVEM als gangmakers.

“En daarmee stopte het niet. In mijn wandelgangen is druk gediscussieerd over alle veranderingen die plaatsvonden. Electrabel en SPE die hun activiteiten integreerden via de vennootschap CPTE, die zowat alle Belgische investeringen in energieproductie plande. Dat was toen trouwens iets makkelijker, want de vraag steeg elk jaar. Electrabel dat door Suez werd gekocht, dat op zijn beurt fuseerde met Gaz de France en nu Engie heet. SPE, waar EDF zijn intrede deed. En politiek gekrakeel omdat twee Franse bedrijven de Belgische elektriciteitsmarkt controleerden.

“De klap op de vuurpijl was de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt. Het was gedaan met de geïntegreerde energiebedrijven. De productie, het transport, de distributie en de verkoop werden volledig gesplitst. Dat had voordelen, maar niet iedereen vond die operatie een succes. De belofte dat de totale factuur ging dalen, is niet uitgekomen. Zelfs niet met de historisch lage elektriciteitsprijzen van de laatste jaren.”

Zware concurrentie

“De koppeling met het Belgische elektriciteitsnet voelde voor mij een beetje als een brugpensioen. Sindsdien werd ik herhaaldelijk in stand-by gezet. Ik deed steeds meer dienst als piekcentrale, een soort noodeenheid die maar een beperkt aantal uren per jaar operationeel was.

“Eigenlijk doe ik dat nog, want toen de olie verdween, kreeg ik er in 2008 twee gasgestookte piekcentrales van 58 megawatt bij. Piekcentrales zijn heel belangrijk. Als er plots een piek in de vraag is, moet ik in tien minuten op vol vermogen kunnen draaien. Dat is nodig omdat je elektriciteit niet kunt opslaan en het elektriciteitsnet altijd in evenwicht moet zijn. Ik ben bovendien een black-startunit: mocht het hele elektriciteitsnet ooit uitvallen, dan ben ik een van de weinige centrales die zichzelf kunnen opstarten en zo het hele systeem weer kunnen doen draaien.

“Tegen centrales die efficiënter en goedkoper werken, kun je niet op. Veel collega’s draaiden op gas, ik nog even op kolen, maar vooral op diesel, en die is er sinds de oliecrisis van de jaren zeventig niet goedkoper op geworden. Daar kwamen nog de kerncentrales bij, en de laatste jaren ook steeds meer hernieuwbare energie. Zon en wind, dat is gratis brandstof. Dat is zware concurrentie.

“Maar ik pas me aan. Dat heb ik altijd gedaan. Bijna zestig jaar draaide ik op kolen, tot 1985. In 1968 was het ook hier een beetje revolutie, want ik kreeg er een met diesel aangedreven scheepsmotor bij. Met zijn 25 megawatt was dat de krachtigste ter wereld. Er kwamen er nog twee van 30 megawatt bij, in 1972 en 1980. Die waren wel groter, maar toch niet meer zo uitzonderlijk als die eerste.”

Stoom en gas

“Die dieselmotoren zorgden ervoor dat heel Gent me opnieuw leerde kennen. Op het gebouw rond de motoren kwam een schoorsteen, die met zijn 102 meter de hoogste constructie in de stad is. De buren waren daar niet altijd blij mee: de cités in de omgeving stonden letterlijk te trillen als die motoren werden opgestart. Dat was 150 ton staal dat in beweging kwam.

“Mijn laatste diesel verbruikte ik in 2008, maar sinds 1993 was gas al mijn hoofdbrandstof. Toen werd ik uitgerust met een STEG-turbine: stoom en gas. Het was niet de eerste in België, die staat in Angleur, maar wel de eerste met een systeem van emissiebeperkingen. Sindsdien kon ik 54 megawatt produceren. Die motoren zijn snelstarters: binnen het kwartier draaien ze op vol vermogen. Ze zijn geen scheepsmotoren meer, zoals voor de kolenturbine, maar echte vliegtuigmotoren: dezelfde Rolls-Royce-motor als in de A380.

“Een STEG is best knappe technologie. Eén turbine draait op gas. De hitte van dat gas wordt gebruikt om stoom te maken in de andere turbine. Alles voor het rendement. Mijn kolenturbines hadden een rendement van 25 procent, de olieversie tussen 35 en 40 procent, en met de STEG ging het naar 50 procent. Doordat ik met de restwarmte van de STEG het stadsverwarmingsnet voed, ligt het rendement nog hoger.

“Dat is de eeuwige zoektocht naar manieren om efficiënt en rendabel te blijven. Daardoor werken ook steeds minder mensen op de Ham. Er staan hier lockers voor 350 man, uit de tijd dat hier de steenkool werd gelost als die per boot of trein toekwam. Nu werkt hier nog een man of tien, en sinds mei ben ik zelfs niet meer voltijds bemand. De productie wordt vooral aangestuurd vanuit de centrale Ringvaart, een beetje verderop. Al hebben enkele mensen hier hun kantoor: dertig mensen van de retaildiensten en de windontwikkelaars van EDF Luminus.

“En nu is het tijd voor een verjongingskuur. Want ook mijn gasturbines kunnen niet meer mee. Ik kan 54 megawatt produceren, maar mijn jongere broer in Seraing haalt 470 megawatt. Mijn vaste kosten wegen zwaarder en ik ben dus duurder. Op 1 november vorig jaar is ook de STEG-centrale stilgelegd. Die wordt wellicht verkocht en krijgt dan een nieuw leven in Azië of Afrika.”

Groene batterij

“Er is toen zelfs gezegd dat het met mij gedaan was, maar zo snel krijgen ze me niet klein. Al lijkt de tijd van de grootschalige energieproductie in een stadsomgeving wel een beetje voorbij. Het moet groener, decentraler, flexibeler, en meestal ook kleiner. Dus doe ik mee. De stookolietanks zijn opgekuist, het asbest verwijderd uit mijn muren, en de terreinen waar de kolen en de olie aankwamen, zijn al lang gesaneerd. EDF Luminus heeft in 2014 geïnvesteerd in de modernisering van de stadsverwarming: 5 miljoen euro voor twee WKK’s van elk 2,5 megawatt.

“WKK staat voor warmte-krachtkoppeling, of twee gasmotoren die de warmte uit het koelcircuit en de rookgassen recupereren, waardoor minder gas nodig is en 35 procent minder CO2 wordt uitgestoten dan met een klassieke aardgasverwarming. Daarmee kunnen nog wat extra klanten aan het 23 kilometer lange stadsverwarmingsnet worden gekoppeld. Nu zijn dat er ongeveer 125, waaronder ziekenhuizen, een zwembad, gebouwen van de stad en de universiteit, een winkelcentrum, het nieuwe gerechtsgebouw. Sinds eind juni staat er zelfs een extra WKK van 4 megawatt, die eind 2018 in gebruik wordt genomen. Nog eens een investering van 4 miljoen euro.

“Mijn nieuwste paradepaardje is een groene batterij. Geen echte batterij zoals die tegenwoordig her en der openen, maar voor de energieopslag is ze wel vergelijkbaar met een batterij van 110 tot 120 megawattuur. Een van mijn stookolietanks wordt hergebruikt als een grote thermosfles. Daarin komt 4,5 miljoen liter water, dat overdag tot 95 graden Celsius wordt opgewarmd door de drie WKK-eenheden op hun volle vermogen te doen draaien. Dat levert het hoogste rendement en een lager gasverbruik. Wie weet, misschien gebruik ik in de toekomst zelfs biogas, uit afval of zo. Of synthetisch gas: dan ben ik nog milieuvriendelijker dan nu.”

Evenwicht bewaren

“‘s Nachts zet ik die WKK’s uit. En als de Gentenaars ‘s morgens hun verwarming aanzetten, geef ik eerst de opgeslagen energie uit mijn batterij vrij. Dat is beter om het evenwicht op het net te bewaren. Het doet me zelfs wat denken aan mijn roots : je bouwt centrales waar de energie wordt verbruikt. Zeker bij die warmtenetten is dat belangrijk.

“Wie weet wat hier nog mogelijk is. Als die geothermie in de Kempen zou lukken, waar ze warmte uit de ondergrond oppompen, kan dat misschien hier ook wel. Met een beetje hulp van de digitalisering weliswaar, maar ik heb het gevoel dat ik er weer voor jaren tegen kan. Ten dienste van de Gentenaren. Die zijn mij graag en ik hen. Een stuk van mijn turbinezaal heb ik in erfpacht afgestaan aan een multicultureel centrum, De Centrale. Dat ze dat naar mij hebben vernoemd, is een beetje een eerbetoon aan het stuk bouwkundig erfgoed dat ik inmiddels ben. Je moet een naam ook niet te ver zoeken.”

OUDE TURBINEZAAL
OUDE TURBINEZAAL “Ik ben inmiddels een stuk bouwkundig erfgoed.”© Kris Van Exel
SCHUILKELDER
SCHUILKELDER “Je kunt alleen in de douche een beetje rechtop staan.”© Kris Van Exel
MOTOREN ONDER OUDE TURBINEZAAL
MOTOREN ONDER OUDE TURBINEZAAL “Toen maakte niemand zich zorgen om het milieu.”© Kris Van Exel
DIESELMOTOREN
DIESELMOTOREN “In 1968 was het ook hier revolutie.”© Kris Van Exel
OLIE- EN GASTURBINE
OLIE- EN GASTURBINE “Sinds 1993 was gas mijn hoofdbrandstof.”© Kris Van Exel
CONTROLEKAMER
CONTROLEKAMER “Sinds mei ben ik niet meer voltijds bemand.”© Kris Van Exel
GROENE BATTERIJ
GROENE BATTERIJ “Mijn nieuwste paradepaardje.”© Kris Van Exel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content