Vrije Tribune
‘Duaal leren? Het draait allemaal om kwaliteit, niet om kwantiteit’
“Ministers hoeven niet naar het buitenland te trekken om succesrecepten te zoeken. Ook in eigen land kunnen we lessen trekken”, zeggen dokter Heidi Knipprath en professor Ides Nicaise.
Het schooljaar is ten einde. De zomervakantie is begonnen, ook voor scholen die het afgelopen schooljaar voor het eerst hebben deelgenomen aan een pilootproject duaal leren. Om dit pilootproject te doen slagen, bezochten de koning, minister Crevits en andere collega-ministers in juni Zwitserland om te achterhalen waarom duaal leren daar zo succesvol is. Twee derde van de Zwitserse scholieren leert deeltijds op de werkvloer. De combinatie van leren met werken blijkt er een positieve keuze te zijn. In Vlaanderen daarentegen trekt leren en werken weinig leerlingen aan. Leren en werken in deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO) wordt beschouwd als de laatste optie in het huidige watervalsysteem.
‘Duaal leren? Het draait allemaal om kwaliteit, niet om kwantiteit’
Vlaanderen experimenteert daarom sinds vorig jaar met duaal leren in een dertigtal proeftuinen. Niet alleen in deeltijds beroepssecundair onderwijs, maar ook in voltijds secundair onderwijs (TSO en BSO). Met duaal leren hopen de betrokken ministers dat leren en werken een beter imago krijgt en de ongekwalificeerde uitstroom vermindert. Jongeren die voor een duaal traject kiezen, brengen ruim de helft van hun opleidingstijd door op de werkvloer. Want, leren op de werkvloer biedt leerlingen de kans om kennis en vaardigheden die ze op school geleerd hebben in de praktijk toe te passen. Op deze manier worden ze beter voorbereid op de arbeidsmarkt, aldus de ministers. Maar is dat wel zo?
Leerlingen en leerkrachten zullen de laatsten zijn om te ontkennen dat leren op de werkvloer zinvol is. In ons onderzoek over werkplekkeren in voltijds secundair onderwijs onderschreven zij zonder meer het belang van de werkervaringen die leerlingen daarbij opdoen (Knipprath & Nicaise, 2016). Leren op de werkvloer zorgt er voor dat leerlingen technische vaardigheden onder de knie krijgen. Werkplekleren geeft leerlingen ook inzicht in hun eigen competenties en interesses. Leerlingen denken door deze werkervaringen na over hun loopbaan en de weg die ze willen inslaan na het afstuderen. Nadenken over eigen talenten en interesses en de eigen loopbaan aansturen worden loopbaancompetenties genoemd.
Veel leerkrachten en leerlingen staan daarom te springen om meer kansen te krijgen tot werkplekleren. Het gaat dan echter vooral om leerlingen die slechts één of twee weken per schooljaar de werkvloer kunnen betreden. Want er bestaat veel variatie in de opleidingstijd op de werkvloer tussen de scholen en tussen de studierichtingen onderling in TSO en BSO. Vanwege deze variatie hebben we kunnen onderzoeken wat de impact is van de duur van werkplekleren op loopbaancompetenties. En dan blijkt dat loopbaancompetenties niet worden beïnvloed door de tijd die leerlingen op de werkvloer doorbrengen.
Het is de kwaliteit van de begeleiding tijdens werkplekleren en de opvolging door zowel de begeleider op school als door de mentor op de werkvloer die bepaalt of de werkervaring zinvol zal zijn. Goede begeleiding bestaat uit transparante feedback, duidelijke informatie, autonomie en het voeren van reflexieve gesprekken over werkervaringen en (school)loopbaankeuzes.
Het verlengen van de opleidingstijd op de werkvloer leidt dus niet automatisch tot betere leerervaringen en ook niet tot een beter imago. En dat hebben de leerlingen die reeds in het huidige systeem veel tijd doorbrengen op de werkvloer geweten. Leerlingen met meer dan zes weken stage of werkplekleren, al dan niet verspreid over het schooljaar, vertelden dat het leerrendement stagneert na verloop van tijd. Werkplekleren vervalt dan gemakkelijk in het uitvoeren van repetitieve taken.
‘Halftijds of langer op de werkvloer staan zal niet noodzakelijk leiden tot betere leerervaringen en brede inzetbaarheid’
De opleiding (bijna) deeltijds doorbrengen op de werkvloer werd ook door leerkrachten én leerlingen beschouwd als een gevaar voor het verwerven van theoretische en voldoende brede kennis. Verregaande specialisatie in functie van één werkgever in een duaal traject kan brede inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en de tewerkstellingskansen zelfs verminderen. Dat net die brede vorming en inzetbaarheid belangrijk is voor tewerkstellingskansen op lange termijn, ook voor mensen uit beroepsopleidingen, werd bevestigd door een andere studie van het HIVA (Lavrijsen & Nicaise, 2014).
Bovendien stelden leerlingen vragen bij de waarde van een diploma in het stelsel van duaal leren en associeerden zij de toename van de opleidingstijd op de werkvloer met een degradatie van de kwalificatie.
Hoewel jongeren in voltijds secundair onderwijs mogelijk andere wensen hebben met betrekking tot de opleidingstijd op de werkvloer dan jongeren in DBSO, kunnen we belangrijke conclusies trekken uit ons onderzoek voor een systeem van duaal leren, ongeacht het onderwijsniveau. En daarvoor hoeven de ministers niet naar Zwitserland te gaan.
Halftijds of langer op de werkvloer staan zal niet noodzakelijk leiden tot betere leerervaringen en brede inzetbaarheid. De ontwikkeling van pedagogisch-didactische vaardigheden zijn belangrijk voor zowel mentoren op de werkvloer als voor trajectbegeleiders binnen de school om leerervaringen te kaderen en te optimaliseren. Daarnaast is aandacht voor een voldoende brede vorming en gevarieerde uitdagingen cruciaal. Pas dan zullen leerlingen goed voorbereid de arbeidsmarkt kunnen betreden.
Knipprath, H., & Nicaise, I. (2016). Loopbaanleren in voltijds BSO en TSO. Een onderzoek naar de relatie tussen de loopbaanleeromgeving, loopbaancompetenties en loopbaanactualisatie. Leuven: Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen.
Lavrijsen J. & Nicaise I. (2014), Life cycle patterns in the labour market returns to vocational education. Evidence from the LFS and PIAAC, Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen, Leuven.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier