Alexandra De Poorter (directeur ad interim Jubelparkmuseum): ‘Ik voel me soms een poetsvrouw’
De federale regering wil werk maken van de renovatie van het Jubelparkmuseum in Brussel. Maar de decennialange verwaarlozing heeft tot een dramatische achterstand geleid. De emmers in de zalen lijken nog de minste zorg van Alexandra De Poorter, de directeur ad interim van het museum.
‘Ik voel me soms een poetsvrouw. Al bijna twee jaar ben ik aan het opruimen. Maar ik wil niet beweren dat het museum op orde is, hoor. Totaal niet”, laat Alexandra De Poorter (55) zich ontvallen, terwijl we door de zalen van het Jubelparkmuseum in Brussel lopen en ze laat zien hoe de decennialange verwaarlozing overal sporen heeft achtergelaten. “Het is onze opdracht de collecties van de overheid te bewaren. Ik heb soms de indruk dat ze dat vergeten is.”
De Poorter is algemeen directeur ad interim van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis sinds juli 2015 – de vierde ad-interimdirecteur sinds 2010, en de vijfde directeur sinds 2009. “En dan wordt altijd naar een langetermijnvisie gevraagd.” Ze kwam in dienst als archeoloog in 1986. Ook in die tijd verschenen al onheilstijdingen in de media over slinkende budgetten en wegterende gebouwen. Aan plannen om het museum weer in beweging te krijgen was er al die jaren geen gebrek, maar de uitvoering bleef telkens uit.
Het is onze opdracht de collecties van de overheid te bewaren. Ik heb soms de indruk dat ze dat vergeten is.
Als het van staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid Zuhal Demir (N-VA) afhangt, behoren de “gênante vertoningen van emmers” in de zalen binnenkort tot het verleden. “Op termijn moet het Jubelpark, naast de Kunstberg in het centrum van Brussel, uitgroeien tot een trekpleister van formaat”, kondigde ze aan in haar beleidsverklaring. De herstellingen aan de daken hebben voorrang, en de regering laat een masterplan opstellen om de federale kunstmusea “volledig” te renoveren. Demir hoopt dat die werken uiterlijk in 2019 beginnen.
Het Jubelparkmuseum is een investering waard. Het heeft collecties met een internationale reputatie uit alle continenten. De verzameling bevat ruim 700.000 stukken – van prehistorische silexwerktuigen, de portiek van een Romeinse zuilengalerij, Egyptische grafbeelden, precolumbiaans textiel, Vlaamse retabels en wandtapijten tot meesterwerken van art nouveau. “Dit is een grot van Ali Baba”, zegt De Poorter. “Maar jammer genoeg is de collectie niet meer bewaard in de beste omstandigheden.”
Puin ruimen
“Na mijn benoeming ben ik meteen orde op zaken beginnen te stellen”, blikt ze terug. Een prioriteit was een nieuw organigram. “Tussen de directie en het personeel was geen staf meer. Ik kreeg iedereen over de vloer, tot de bewaking en de poetsploeg. Er waren mensen die niet wisten tot welke dienst ze behoorden. We hebben een twintigtal cellen opgericht, zoals voor ICT, security en tijdelijke tentoonstellingen. De medewerkers konden zich kandidaat stellen om zo’n dienst te leiden, maar zonder dat ik hen meer loon kon beloven. Voor een operationeel directeur of een directeur ondersteunende diensten, die enkele van die cellen overkoepelt, is er geen geld. Dat werk komt nog altijd bij mij terecht.”
Het museum heeft 276 personeelsleden, in totaal 238 voltijdse equivalenten, die ook de filialen van het Muziekinstrumentenmuseum (MIM) op de Kunstberg en de Hallepoort draaiend houden. “In tien jaar hebben we meer dan een kwart van ons personeel verloren”, zegt De Poorter. “Ik ben blij dat ik een dynamische ploeg heb, anders ben ik niets. Alleen is er een minderheid van het personeel die niet efficiënt en niet gemotiveerd is. Die mensen zijn vastbenoemd, we kunnen hen niet vervangen door de cruciale functies die we nodig hebben, zoals informatici of een jurist. Overal is volk te kort. Voor het onthaal rekenen we op vrijwilligers.”
De subsidie van de programmatorische federale overheidsdienst Wetenschapsbeleid (Belspo) bedroeg vorig jaar 4,7 miljoen euro, tegenover nog 5,5 miljoen in 2011. Alles bij elkaar – inclusief onderzoekstoelagen en eigen inkomsten – beschikte het museum in 2016 over een budget van 9,2 miljoen euro. 78 procent daarvan ging naar personeelskosten, 9 procent naar energie en slechts 13 procent naar de werking en investeringen. “Geen enkel bedrijf kan zo werken”, klaagt De Poorter. Tot 2019 moet het museum bovendien elk jaar nog 2 procent extra besparen. Tegen dan gaat 84 procent van de inkomsten naar het personeel en nog maar 7,5 procent naar de werking. “En we zullen weer mensen moeten laten gaan.”
Brokstukken opvangen
Het museum onderhoudt zijn gebouw niet zelf. Het moet daarvoor rekenen op de Regie der Gebouwen, de vastgoedbeheerder van de federale overheid, die ook de ministeries, de gerechtsgebouwen en de gevangenissen onder zijn hoede heeft. “Ik ben onmiddellijk aan tafel gaan zitten met de Regie”, zegt De Poorter. “De contacten zijn goed. We hebben elke week werfvergaderingen en op dringende vragen wordt onmiddellijk gereageerd. Maar er zijn zovele jaren in te halen. De problemen zijn enorm.”
Dat het gebouw kaduuk is, stellen de bezoekers al meteen vast als ze binnenkomen in de ronde inkomhal. Een groot deel van de ruimte wordt ingenomen door een stelling die een houten platform schraagt. Dat moet brokstukken opvangen die van het gewelf vallen. “Die constructie staat er al vier jaar”, zegt De Poorter. “Onlangs heb ik vernomen dat ze nog minstens vijf jaar zou blijven staan.”
Het museum heeft ook twee ingangen naast de arcade van het Jubelpark, die voor het publiek gemakkelijker te bereiken zijn. Waarom worden die niet gebruikt? De Poorter wil ze laten zien. We lopen een stuk door de afdeling Centraal-Amerika en gaan een trap op die voor het publiek is afgesloten. Het museum blijkt een wirwar van tentoonstellingszalen, opslagruimtes, ateliers en kantoren die door elkaar zijn gehusseld. We stappen door een reeks verwaarloosde vertrekken. “Dit kantoor is onlangs vernieuwd”, wijst De Poorter aan. “Daarvoor heeft die medewerker er enkele jaren gezeten met een balk tegen het plafond, om het op zijn plaats te houden.”
De ingangen zijn een miniversie van de rotonde waar we vandaan komen. Ook hier zijn de muren in slechte staat. Aan de buitenkant is graffiti op een van de deuren gespoten. “Ik kan niet begrijpen dat hier ooit een ingang is geweest. Zoiets kleins. Ik kan hier niemand ontvangen”, verzucht De Poorter. “Het ideale zou zijn dat ik verschillende ingangen kan openen, en dat er een vrij circuit komt van de ene ingang naar de andere.” Daarvoor zijn ingrijpende werken nodig. Eenvoudig wordt dat niet, want het gebouw is een beschermd monument.
Eigen collecties tonen
We wandelen terug en komen via de afdeling achttiende-eeuwse meubels uit aan een monumentaal beeld van het Paaseiland. “Alleen wij en het British Museum in Londen hebben er een”, vertelt De Poorter. Ze schuift een gordijn naast het beeld opzij. In een lange smalle ruimte staan bestofte vitrines. Het is er kil. “Dit was de afdeling Oceanië. Ze was vernieuwd in 2008, maar al snel viel er een stuk uit het plafond. Er zit een spleet in de deur, dat voel je aan de temperatuur. De zaal ging dicht. In het najaar brengen we een tentoonstelling met onze stukken uit Oceanië. Daarna willen we deze afdeling opnieuw openen, maar dan veel groter, met verscheidene zalen.”
Sinds het najaar van 2015 organiseerde het museum alleen nog tijdelijke tentoonstellingen met delen van de eigen collectie. Een tentoonstelling van de Egyptische sarcofagen trok 85.000 bezoekers, ondanks de lockdowns in Brussel. Twee derde van de objecten, waarvan vele uniek zijn, waren nooit eerder te zien in de zalen. Een expo met Japanse prenten uit de eigen verzameling kreeg 70.000 bezoekers over de vloer. Vorige week opende een tentoonstelling met geëmailleerde uurwerken.
“Als je je eigen collecties toont, is dat goedkoper. Je betaalt geen verzekering en geen transport”, zegt De Poorter. “Maar het is ook een manier om stukken uit de reserves te halen. Slechts 5 procent van onze verzameling is te zien in de afdelingen. We willen zo veel mogelijk tonen. Ik heb aan de conservatoren gevraagd kleine tentoonstellingen samen te stellen die kunnen reizen. Zo kunnen we inkomsten halen uit onze collecties. Een deel van de expo met de Egyptische sarcofagen loopt nu in Syracuse.”
In het water
De Poorter opent een deur naast de tentoonstellingsruimte. We komen uit in een werkplaats. “Dit is de zagerij van het museum. We zijn hier op de eerste verdieping. Hieronder zijn bureaus. Ik heb daar vijf jaar gezeten, het geeft een enorm kabaal als hier wordt gewerkt. We moeten die machines naar een andere ruimte verhuizen.”
Alle gangen die we passeren, zijn benut om er materiaal en kasten te plaatsen. We lopen een gang in, waar twee kantoren zijn. “Hier is een overstroming geweest door een verstopping van de regenafvoer. Het water kwam met een enorme kracht van onder een putdeksel. Zelfs wat in de kasten zat, werd meegesleurd”, vertelt De Poorter. “Hier werkten twee mensen. Een medewerker zit nog in een afgedankte zaal, tot ze kan terugkeren. We knappen die kantoren zelf op, dat gaat sneller.”
Even verderop bereiken we een ruimte die heeft gediend als tentoonstellingszaal voor archeologische objecten. “Deze zaal is verscheidene keren ondergelopen – nog een probleem met de regenafvoer. Ook dat is nu opgelost, maar de zaal is nog altijd beschadigd. We willen ze wel opnieuw in gebruik nemen.”
Slechts 5 procent van onze verzameling is te zien in de afdelingen. We willen zo veel mogelijk tonen.
Vochtproblemen zijn er in alle soorten. “De voorbije jaren springen geregeld ondergrondse waterleidingen. Meestal gebeurt dat in een reserve. De collectie glasramen en kartons hebben we daarom moeten verhuizen naar een ruimte die eigenlijk als tentoonstellingszaal moet dienen.” Vochtinfiltratie is een ander probleem. “We hebben enkele jaren lang een kantoor moeten sluiten omdat er schimmel op de muren stond. Er kwam ook vocht naar binnen naast een elektriciteitskast. Dat is aangepakt.”
De emmers in de zalen van het museum kregen de voorbije jaren de meeste aandacht. Er zijn een tiental lekken. Als het lang en hevig regent, zet het personeel een emmer met een dweil eronder op de grote Romeinse jachtmozaïek van Apamea. In een meubelreserve was de schade zo groot dat er duiven naar binnen vlogen. Dat kan niet meer. “De duiven zijn weg”, zegt De Poorter laconiek.
In mei 2016 trok de ministerraad 35,9 miljoen euro uit voor de renovatie van de daken van de drie musea op het Jubelpark en de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België op de Kunstberg. De Regie der Gebouwen heeft de daken van het museum opgemeten en heeft onlangs een openbare aanbesteding uitgeschreven. De werken moeten dit najaar beginnen en zeker zijn afgerond tegen 2022, is bij de dienst te horen. Voorlopig zijn al enkele daken en dakgoten hersteld.
Verhalen vertellen
We gaan de afdeling van de oudheid binnen. De zalen zien er nog uit zoals in de jaren zeventig. Ze zijn volkomen afgeleefd, de ruiten zijn vuil. De plastic latten aan het plafond in de Egyptische zalen vertonen sporen van insijpelend water. Ook op een van de rolgordijnen zit een grote bruine vlek – de restanten van een stevig waterlek. De tijd lijkt hier echt stil te staan, de wandklokken zijn stilgevallen om tien na elf. In drie zalen wordt gewerkt. “We zijn die zelf aan het opknappen”, zegt De Poorter. “We doen dat met een heel kleine technische ploeg en soms stagiairs van een technische middelbare school. Snel gaat het niet vooruit.”
Ze zou veel meer willen doen. “Het publiek is niet meer tevreden met een etiket of een tekstje naast een object, je moet een verhaal vertellen en een belevenis creëren. Maar een budget om de presentatie grondig te vernieuwen is er niet.” Dat lijkt nochtans cruciaal om meer bezoekers aan te trekken: in 2016 bezochten slechts 49.000 mensen de vaste collecties, van wie 19.000 scholieren. De digitalisering biedt kansen om een museum tot leven te brengen, maar daar kan De Poorter alleen van dromen. “We hebben daar de competentie niet voor in huis, en we hebben de middelen niet om onze mensen opleidingen te laten volgen. En wifi in het hele gebouw is er ook al niet.”
Er springen geregeld ondergrondse waterleidingen. Meestal gebeurt dat in een reserve.
Veel schoolklassen zakken af naar het museum om de maquette van het oude Rome te zien. Normaal kunnen de bezoekers de belangrijkste gebouwen afzonderlijk doen oplichten, maar de lichtinstallatie is defect. De maquette maakt een smoezelige indruk. “We gaan ze herstellen en reinigen. Eigenlijk willen we ze compleet vernieuwen en aantrekkelijker maken. Maar dat kost dan weer veel.” Ook in de afdeling Centraal-Amerika zijn verscheidene vitrines niet verlicht. “Het gaat daar helemaal fout. Heel jammer natuurlijk. Vroeger zouden die zalen dicht zijn gegaan. Dat willen we niet doen.”
Suppoosten zien we nauwelijks. “Ook de bewaking heeft veel te weinig mensen”, bekent De Poorter. Als er nieuwe zalen opengaan, wordt dat probleem alleen maar groter, want het museum krijgt er allicht geen suppoosten bij.
30 graden
We verlaten opnieuw het tentoonstellingscircuit. “Wat je nu gaat zien, is heel problematisch”, waarschuwt De Poorter. We lopen door een aantal reserves die zijn volgestouwd met meubels. In sommige ruimtes is het fris, in andere is het heet. “Hier lopen verwarmingsbuizen doorheen. Goed voor meubels is dat niet, hè?”
“We hebben reserves die helemaal in orde zijn, met klimaatregeling. Maar dat is een kleine minderheid. De meeste reserves voldoen niet. Er zijn objecten die daar geen schade van ondervinden, zoals sommige soorten keramiek. Maar textiel, hout, ivoor of menselijke resten zijn erg gevoelig voor schommelingen in temperatuur en vochtigheid.” Zijn daardoor al stukken beschadigd geraakt? “Uiteraard”, antwoordt De Poorter.
Ook in de tentoonstellingszalen is geen acclimatisatie, op de zaal islamitische kunst na. Het museum kan de temperatuur in het gebouw niet zelf bepalen, ook daarvoor hangt het af van de Regie der Gebouwen. “Is het te warm, dan moeten we bellen om te vragen of de verwarming lager kan. De meeste radiatoren hebben geen thermostatische kranen waarmee we de temperatuur zelf kunnen regelen. Onlangs, tijdens het eerste warme lenteweekend, was het in sommige reserves wel 30 graden.”
Isolatie is er niet. Een kleine minderheid van de ramen is voorzien van dubbelglas. Dat verklaart waarom bijna een tiende van de inkomsten van het museum opgaat aan energie.
Verloren voorwerpen
Werner Adriaenssens, de conservator van de collecties 20ste eeuw, opent een metalen hek dat naar een andere reserve leidt. Tegen de muren staan dikke rijen schilderijen. In het midden staat een houten geraamte waarin grote rollen doek zijn opgeborgen. “Tot 1912 moesten we van de overheid monumentale schilderkunst verzamelen”, legt Adriaenssens uit. “Die collectie is in deze kelder beland. Later is hier een muur naast gebouwd. Die rollen krijgen we niet meer uit deze ruimte. Maak dan maar eens een inventaris.”
De controle van de inventaris is een topprioriteit voor het museum. In 2009 kreeg de instelling een uitbrander van het Rekenhof, omdat ze geen eenvormige inventaris had. “Aan de hand van de geschreven registers gaan we systematisch na of al die stukken aanwezig zijn in de reserves”, legt De Poorter uit. “Is dat niet het geval, dan zoeken we uit of ze verkeerd geregistreerd zijn, of misschien in een andere collectie zitten. Vorig jaar hebben we daar een enorme inhaalbeweging gemaakt. Zo hebben we veel stukken teruggevonden waarvan we dachten dat ze verdwenen waren.” (De gedigitaliseerde inventaris is beschikbaar op de website carmentis.be.)
We hebben veel stukken teruggevonden waarvan we dachten dat ze verdwenen waren
Er zijn almaar minder conservatoren. Dat maakt de inventarisering er niet gemakkelijker op. “Al jaren is het zo’n beetje de gewoonte dat als iemand weggaat, zijn collectie wordt verdeeld onder de conservatoren die overblijven. Voor een wetenschappelijke instelling is dat een grote achteruitgang. Als je dat blijft doen, beheert de laatste gewoon alles.” Voor de collectie India en Zuidoost-Azië doet een voormalige gids de inventarisatie.
Ook buitenshuis spoort het museum volop verloren stukken op. Decennialang, nog tot de regeringen van Guy Verhofstadt en Yves Leterme, stond de instelling bruiklenen – meubels, beelden, porselein of zilverwerk – af aan overheidsdepartementen zoals ministeries, ambassades en gerechtshoven. “Verhofstadt was wel de eerste die daarvoor een contract heeft opgesteld en de stukken heeft verzekerd, zoals het hoort”, weet De Poorter. Veel voorwerpen zijn nooit teruggekeerd. In het beste geval bleven ze staan, in het slechtste geval werden ze gewoon meegenomen. Het is niet eenvoudig die stukken op te sporen. “We hebben nog een dossier van het ministerie van Koloniën.”
Bouwen aan de toekomst
Drie zalen boven de kloostergang, die gesloten waren sinds 2013, worden opgeknapt door de Regie der Gebouwen. Daar bouwt het museum aan de toekomst. Tegen 2019 moet daar een nieuw circuit komen met Europese decoratieve kunst van de negentiende tot de twintigste eeuw. Het pronkstuk, de gerestaureerde winkelinrichting die Victor Horta in 1912 ontwierp voor de Brusselse juwelierszaak Wolfers, gaat in november open. Daarvan was tot nu slechts een deel te zien.
“In 2008 lagen de plannen al klaar voor de herinrichting van de Wolfers-winkel, maar problemen met de aanbesteding van de scenografie hielden het project tegen”, zegt De Poorter. “We zijn opnieuw moeten beginnen. We zitten op schema.” Het museum kan dan een veel groter deel van zijn topcollectie art nouveau en art deco tentoonstellen.
Boven de afdeling van de achttiende-eeuwse meubelen zijn nog zes zalen die De Poorter weer in gebruik wil nemen. “We hebben nog zo veel collecties. Die zouden we toch allemaal moeten laten zien?” Ze zwijgt even, en glimlacht. “Iedereen mag dromen.”
De tentoonstelling Once upon a Time loopt tot 17 september in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis aan het Jubelpark in Brussel.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier