Wonderkind in ademnood
De biotechaandelen koersen de jongste tijd richting sterrenhemel. Vooral in de Verenigde Staten is het vertrouwen in de sector helemaal terug. Maar hoe zit het in Vlaanderen, toch één van de pioniers inzake biotech? Het Vlaamse model inspireert de buurlanden, zo blijkt. Maar tegelijk dreigen de toenemende internationale concurrentie en een gebrekkige infrastructuur de sector te verstikken.
Wetenschappers hebben altijd meer geld nodig. Maar kan biotechnologie in Vlaanderen wel met minder? Ruim 6 miljard frank maakte de Vlaamse regering de afgelopen vijf jaar vrij voor de ontwikkeling van de biotechnologie. Eén miljard vloeide naar de sector via het Biotechfonds Vlaanderen en sedert 1995 kreeg het Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie ( VIB) jaarlijks één miljard werkingsmiddelen. Toch ligt, in vergelijking met onze buurlanden, het aantal nieuwe start-ups in biotechnologie beduidend lager. Zo wil Nederland doorstomen naar vijftien opstartbedrijven per jaar.
“Het is niet de kwantiteit die telt, maar wel de kwaliteit,” argumenteert Jo Bury, algemeen directeur van het VIB. “Vlaanderen is te klein om het aantal nieuwe biotechbedrijven spectaculair op te drijven. Wij moeten selectiever zijn dan onze buren.”
Lijnrecht op die visie staat Horst Domdey van Bio-M, een servicebedrijf en overkoepelend zaaikapitaalfonds voor life sciences in München. Hij zegt over de ruim 80 biotechbedrijven die de jongste jaren in München ontstonden: “Wij verwachten niet dat ze allemaal blijven bestaan. Sommige zullen verdwijnen, andere zullen samensmelten. Uiteindelijk hopen we na dat selectieproces een twintigtal volwassen biotechbedrijven over te houden.”
De beslissing over de modaliteiten van een nieuw beheerscontract voor het VIB ligt bij Vlaams minister van Economie Dirk Van Mechelen (VLD) op het bureau. Gezien de verscherpte concurrentie in de sector is zijn oordeel een scharnierpunt voor de toekomst.
“Jullie zijn toch goed bezig,” sust Ashley Stevens directeur van het Office of Technology Transfer van Boston University. “Iedereen kent hier het succesverhaal van Plant Genetic Systems.”
Met PGS stond Vlaanderen inderdaad aan de wieg van de moderne plantengenetica. Opgericht in 1983 door Marc Van Montagu en Jozef Schell groeide PGS uit tot de mythische bevestiging van onze biotechnologische identiteit. In 1996 betaalde Agrevo, intussen opgeslorpt door het Frans-Duitse Aventis, ongeveer 550 miljoen dollar voor PGS. Enerzijds geldt dit als een eerbetoon aan de kwaliteit van onze wetenschappers, anderzijds vragen sommige waarnemers zich nog steeds af hoe we ooit deze technologische voorsprong uit handen konden geven. Vandaag telt het vroegere PGS in Gent ongeveer 250 werknemers en is het wat betreft agrobiotech hét onbesproken researchcentrum van Aventis Crop Science. Alleen al daarom verdient Vlaanderen zijn plaats op het podium van biotechregio’s.
Een ander
pril en inspirerend
succesverhaal is de wetenschappelijke prestatie van Désiré Collen, professor aan de KU Leuven. Hij lag aan de basis van de ontwikkeling van tPA, een werkstof tegen bloedklonters. Collen sloot een deal met het Amerikaanse Genentech, intussen in handen van de Zwitserse farmareus Roche. De stroom royalties die voor dit succesmiddel naar de KU Leuven stroomt, zou volgens sommige bronnen in de buurt liggen van 800 miljoen frank per jaar. Iedereen is het erover eens dat Collen in de wetenschappelijke eredivisie speelt. Zo werkt zijn departement aan de KU Leuven vandaag nauw samen met het Nederlandse Introgene. In het spoor van de samenwerking besloot de onderneming een vestiging te openen in Leuven. Daarnaast zette Collen Thromb-X op. Dit bedrijf probeert een opvolger voor tPA te commercialiseren.
Dergelijke vroege succesverhalen inspireerden. Het resultaat zijn bedrijven als CropDesign, Devgen, Tibotec of Virco. Ook Innogenetics, in 1985 opgericht door Hugo Van Heuverswyn en enkele jaren geleden een succes op de groeibeurs Easdaq, droeg zijn steentje bij tot het imago van Vlaanderen als topregio voor biotechnologie. De belangrijkste kritische factor in het verhaal van een Flanders Life Science Valley blijkt evenwel het VIB. Niet zozeer omdat het een bio-incubator bouwde in Gent, maar wel omdat het als overkoepelende onderzoeksinstelling met circa 800 medewerkers een sleutelrol speelt in de technologietransfer. Overal in Europa verwijst men naar het VIB als een modelvoorbeeld. Het principe is uniek. Als vzw legt het VIB een virtuele ring rond negen universiteitsdepartementen en groepeert op die manier de beste fundamentele research op het vlak van life sciences aan verschillende universiteiten. De cel voor technologietransfer die het in 1997 opzette, spoort systematisch waardevolle research op en combineert patenten over de muren van verschillende onderzoeksdepartementen heen. “Met resultaat,” zegt Rudy De Keyser, die samen met Jo Bury het VIB leidt. “In die drie jaar hebben we 180 ideeën binnengekregen, 70 octrooiaanvragen ingediend en een portefeuille van 50 patenten uitgebouwd. De spin-offbedrijven Devgen en CropDesign zijn een rechtstreeks gevolg van dat gunstige klimaat. Voor CropDesign kwamen de patenten overigens niet alleen uit Vlaanderen, maar ook uit Australië.”
“De tijd dringt,” orakelt Marc Zabeau, directeur van het departement voor plantengenetica aan de Universiteit Gent. “Als Europa nog wil meespelen in de biotechnologie is er geld nodig, veel geld. In Amerika kent het onderzoek een dergelijke vlucht dat de genetische patenten grotendeels in handen zullen komen van Amerikaanse bedrijven.”
Zabeau zit nooit verlegen om een straffe uitspraak, maar weet waarover hij spreekt. De man was in de jaren tachtig researchdirecteur bij PGS en leidde daarna het Nederlandse Keygene in Wageningen. Hij schetst terecht het beeld van een race tegen de tijd. Alles wat leeft, wordt momenteel genetisch in kaart gebracht en gepatenteerd. Om een rol te spelen in deze race zijn goede researchers belangrijk, maar maken de ingezette middelen het verschil. Dat verklaart waarom de onderzoeksbudgetten voor biotechnologie in de VS tot vier keer hoger liggen dan in Europa.
En Vlaanderen?
Hoewel vaak kritiekloos opgehemeld, lijkt vandaag enige nuancering op haar plaats. “We doen in Vlaanderen mooie dingen,” relativeert professor Koenraad De Backere van Leuven Research & Development. “We moeten echter beseffen dat Vlaanderen op wereldschaal maar een druppel op een hete plaat is.”
Hoe klein die druppel is, blijkt uit het jongste jaarlijkse rapport van Ernst & Young, dat in de sector min of meer een bijbelstatus geniet. Wereldwijd telt het consultingbureau 2461 biotechbebedrijven: 1178 in Europa en 1283 in de VS. Daarvan zijn 68 Europese bedrijven beursgenoteerd, terwijl in de VS dat aantal op 327 wordt geschat. Vlaanderen herbergt vandaag slechts een tiental biotechbedrijven, waarvan alleen Innogenetics beursgenoteerd is. Daarnaast heeft een vijftal buitenlandse biotechondernemingen een eigen stek in Vlaanderen. Daarvan staat alleen het Nederlandse Pharming genoteerd op de beurs.
Wie de tewerkstelling in de sector meet, stelt vast dat Europa nog ver achterloopt. Ook wat het aantal commercialiseerbare producten betreft – en dus de mogelijke winsten – ligt de VS voorop. Hoewel wordt gezegd dat er een inhaalbeweging bezig is, blijkt de toenemende concurrentie in Europa vooral een strijd om de ereplaatsen. En dat hebben Duitsland en Nederland goed begrepen.
In Nederland kondigde minister van Economische Zaken Anne-Marie Jorritsma eind januari aan dat Nederland 100 miljoen gulden uittrekt over vijf jaar voor een inhaalbeweging. Ook minister van Volksgezondheid Els Borst liet zich positief uit. Hun ambitie is niet om Amerika te onttronen, maar om een toppositie in Europa te verwerven. In de Nederlandse context – waar de publieke opinie altijd kritisch stond tegenover biotechnologie – kan dat tellen als signaal. Zegt Jorritsma: “Nederland beschouwt life sciences als één van de economische sectoren van de volgende eeuw. We hebben een achterstand en willen die versneld wegwerken. Daarom moeten er in Nederland niet vijf, maar vijftien nieuwe biotechbedrijven per jaar bijkomen.”
Ook in Duitsland
heeft de overheid een flinke cent over voor de ontwikkeling van life sciences. Met zogenaamd Stilles Geld en speciale overheidstoelagen boomde de jongste jaren biotechnologie vooral in München. Concreet legt de overheid naast iedere mark venture capital nog eens twee mark subsidies. Daarmee is München duidelijk de snelst groeiende biotechregio en steekt weldra Cambridge naar de kroon. Vandaag telt het ruim 85 biotechbedrijven. En de aanpak werkt ook in Berlijn. In de Berlijnse regio – wat betreft aantal inwoners vergelijkbaar met België – groeide het aantal biotechbedrijven tot 65.
Raakt de Vlaamse biotechnologie in ademnood? In tegenstelling tot onze buurlanden komen er bij ons slechts met mondjesmaat nieuwe biotechbedrijven bij. “De definitie van een biotechbedrijf is een rekbaar begrip,” relativeert een woordvoerder van het Nederlandse biofarmaceutische bedrijf Pharming. ” Gistbrocades bijvoorbeeld, dat nu bij het chemieconcern DSM hoort, gebruikt weliswaar technieken uit de biotechnologie ( nvdr – trouwens technologie afkomstig van PGS), maar is eigenlijk een productieapparaat volgens de oude filosofie. Dit is geen researchgedreven bedrijf biotechbedrijf.”
Ook in Vlaanderen is niet iedereen onder de indruk. Nederland keurde bijvoorbeeld in 1998 nog een wet goed die klonen verbiedt, maar geeft tegelijk het signaal dat het met de biotech vooruit wil. Bij ons zou het klimaat pragmatischer zijn. Zegt Désiré Collen: “Pharming en Introgene, de twee belangrijkste Nederlandse biotechbedrijven openden allebei een vestiging in Vlaanderen. Denk maar niet dat dit toeval is.”
Toch stelt Patrick Van Beneden (Gimv): “Als het budget van de VIB wordt verlaagd en er geen vervolg komt op het Biotechfonds Vlaanderen, dan zal Vlaanderen zijn positie zeker zien verzwakken.”
Een dringender probleem is geschikte infrastructuur. “We hebben goede wetenschappers en die zijn intussen bereid om met een businessplan op de proppen te komen,” zegt Rudy De Keyser (VIB). “Bovendien is er nu internationaal durfkapitaal aanwezig. Maar we missen lab-infrastructuur.”
Wie vergelijkt met München, Boston of Cambridge stelt vast dat daar wel ruimte is. Biotechbedrijven kunnen er zich in een echte cluster ontwikkelen. In Vlaanderen loopt de toekenning van de juiste vergunningen moeilijker. Dat zorgt voor nodeloze vertraging. Daarvan getuigen de problemen die Devgen heeft bij het zoeken van een nieuwe locatie.
Op internationale schaal zijn deze administratieve traagheid en de schaarsheid van laboratoriumruimte een handicap. De Nederlandse vereniging Niaba adverteert bijvoorbeeld op internet om Amerikaanse biotechbedrijven naar de lage landen te lokken. Naast de gebruikelijke argumenten slaat de organisatie eventuele geïnteresseerden om de oren met de belofte dat een Europese vestiging in minder dan twee weken administratief rond kan zijn. Nog sterker is het voorbeeld San Diego (VS). “Daar stap je in de wagen en rijd je wat rond op een technologiepark,” vertelt Patrick Van Beneden (Gimv). “De geschikte gebouwen liggen er zo voor het grijpen.”
Het probleem begint stilaan te nijpen. “Het zou echt een doorbraak zijn als dat verandert,” zegt De Keyser. “Nederland nam in januari ook het initiatief om verspreid over het land verschillende bio-incubatoren te bouwen. Dat onderdeel van hun plan zal alvast werken. Wij onderhandelen momenteel met twee Amerikaanse bedrijven die hier een dochter willen opzetten, maar onze eigen incubator zit vol en we vinden niet meteen een geschikte plaats.”
Patrick Van Beneden treedt deze gedachte bij. “We zagen al Exilexis en Ribozyme aan onze neus voorbijgaan. Die gingen naar Duitsland vanwege de financiële steun die ze er konden krijgen, maar waren ook afgeschrikt door de administratieve hindernissen in Vlaanderen.”
Het klimaat is verbeterd, maar vandaag is biotechnologie een uitermate agressieve en competitieve business. “De Vlaamse biotechologie heeft nood aan partners als ze internationaal wil groeien. Vandaag willen we Vlaamse middelen valoriseren in Vlaanderen. We moeten ons afvragen of dat wel houdbaar is,” aldus Koenraad De Backere.
Achteraf evalueren de betrokken partijen het virtuele karakter van het VIB positief. Bij de start was er geen nieuw gebouw waar iedereen zijn stek had, de verschillende departementen bleven in hun academische biotoop. Rudy De Keyser: “Daarmee hebben we tijd gewonnen. Een nieuw gebouw neerzetten had enkele jaren tijdverlies betekend. Omdat in 1995 de fundamentele mogelijkheden van de biotechindustrie duidelijk werden, was de snelle weg de beste.”
Vlaanderen beschikt klaarblijkelijk over een inspirerend model. De Nederlanders halen de kaas voor hun huidige promotiecampagne ten dele uit de realisaties van het VIB. Ook Wallonië wil het Vlaamse model kopiëren.
En toch wil het VIB zijn eigen model veranderen. Toen het in 1995 van start ging, was voorzien dat bij de evaluatie in 2000 twee van de negen departementen in competitie zouden komen met nieuwe onderzoeksgroepen die zich kandidaat zouden stellen om onder de koepel van het VIB te worden opgenomen.
Vijftig internationale experts evalueerden de afgelopen maanden de negen departementen en gaven aan drie daarvan een uitstekende score, vijf een zeer goede score en één gewoon een goede. Daarop besloot men om slechts één plaats open te stellen. Dit model met degradatie en promotie zoals in de eredivisie van het voetbal wil het VIB niet meer. “Het was een goede manier om dynamiek te creëren. Dat werkte de eerste jaren, maar we stellen vast dat de competitiespanning de jongste maanden heeft gezorgd voor het bevriezen van samenwerkingsrelaties. Dat is niet de bedoeling,” aldus De Keyser.
In de sector vist iedereen in dezelfde vijver. Vlaanderen blijft een kleine regio. Het succes van de branche hangt in sterke mate af van de beschikbaarheid van goede weteschappers. Een Amerikaanse groep die hier een researchafdeling wil opzetten, stelt onmiddellijk de vraag hoe lang het duurt om 60 Phd‘s aan te werven. Gezien de relatief kleine bevolkingsgroep heeft dat als consequentie dat er een soepele regeling moet komen voor buitenlandse onderzoekers. “Dat is momenteel nog niet eenvoudig,” weet Koenraad De Backere. “Het duurt makkelijk zes maand om de papieren in orde te brengen.”
De dreigende schaarste
aan wetenschappers is één van de redenen waarom niet iedereen zo happig is op de komst van een grote buitenlandse biotechonderneming naar Vlaanderen. “Aan de andere kant geeft het wel veel visibiliteit,” aldus De Keyser.
“Het is cruciaal dat de overheid een beleid ontwikkelt dat tijdig de mensen naar de juiste opleidingen loodst,” zegt hij. “Zo zien we nu een toenemende nood aan bio-informatici. Dat is logisch omdat er nu tonnen informatie van de sequenering vrijkomen. Om die gegevens te interpreteren heb je gespecialiseerde informatica nodig. In de komende decennia wordt dat van reusachtig belang. Pas dit jaar organiseert de Universiteit Gent voor het eerst een opleiding bio-informatica. Hetzelfde geldt voor octrooien. De nood aan mensen die de finesses van octrooien en patentrecht tot in de details beheersen stijgt exponentieel.”
Roeland Byl
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier