Willen maar niet kunnen
Tijdens de G8-top van afgelopen weekend probeerden de geïndustrialiseerde landen nog maar eens om de wereldhandelsgesprekken uit het slop te halen. Keren we beter terug naar die ‘goede oude’ bilaterale vrijhandelsakkoorden?
De Europese Unie is van plan om in versneld tempo nieuwe bilaterale handelsovereenkomsten af te sluiten. Of het WTO-overleg nu eind deze maand wordt gered of niet. Hoewel EU-onderhandelaar Peter Mandelson blijft hopen op een goede afloop van de Doharonde, wil hij niet passief toekijken. Hij vindt dat de Europese Unie zich in de competitie met Azië en de Verenigde Staten beter moet kunnen wapenen.
“Bilaterale en regionale deals helpen de weg te effenen naar een complexer multilateraal WTO-akkoord,” liet hij zich ontvallen na de mislukking in Genève. Nog dit jaar hoopt de EU-commissaris voor Handel een voorkeursregeling te treffen met Zuid-Korea en het Aseanblok van tien Zuidoost-Aziatische landen. Tegelijk wil hij de economische banden met China aanhalen – al is er in dat geval geen sprake van een bilateraal vrijhandelsakkoord.
Oorspronkelijk was Europa voorzichtig om tijdens de Doharonde nieuwe gesprekken aan te knopen over geprivilegieerde handelsrelaties zoals die al bestaan met Chili, Mexico, Libanon en Zuid-Afrika. De VS en Japan toonden zich echter veel pragmatischer: na een vrijhandelsakkoord met Marokko en Jordanië sleutelt de VS nu aan een vrijhandelszone met Egypte. En dus wil Europa deze keer niet achterblijven. Immers, telkens wanneer rivaliserende handelspartners regionale afspraken maken, dreigen Europese bedrijven gemarginaliseerd te worden.
Terwijl de WTO-onderhandelingen al bijna vijf jaar hun sukkelgangetje gaan – met als nieuw dieptepunt de impasse eind juni in Genève – is het aantal bilaterale vrijhandelsakkoorden al die tijd blijven toenemen: het zijn er al 190 en de WTO verwacht er 300 tegen 2008. Ook al zijn ze uitdrukkelijk toegelaten door de Wereldhandelsorganisatie – bedoeld als uitzonderingsmaatregel of als opstapje naar volwaardig WTO-lidmaatschap (voor bijvoorbeeld de vroegere Sovjetstaten) – toch zijn ze stilaan een alternatief aan het worden. Omdat tijdens bilaterale onderhandelingen vlotter een akkoord wordt bereikt over investeringen, intellectuele eigendomsrechten, openbare aanbestedingen en andere gevoelige materies die op verzoek van de ontwikkelingslanden uit het WTO-overleg werden geweerd. Tegenwoordig loopt al ruim 40 % van de internationale handelstromen via dergelijke preferentiële akkoorden tussen staten of regionale handelsblokken.
Het gewicht van India en Brazilië
Al sinds het begin, in oktober 2001, verloopt de Doharonde bijzonder stroef. De onderhandelingen waren nochtans goed begonnen, met een veelbelovende opwelling van eensgezindheid na de terroristische aanslagen van 11 september 2001 in New York. Gewelddadige protesten van antiglobalisten en niet-gouvernementele organisaties in Seattle zetten echter een domper op de onderhandelingen. Na rijzend verzet van India en Brazilië in Cancún, in naam van de ontwikkelingslanden, leek Hongkong (december 2005) iets hoopgevender. De EU beloofde immers op de valreep principieel om haar uitvoersubsidies voor landbouwproducten tegen uiterlijk 2013 te zullen afbouwen.
Landbouw blijft het belangrijkste struikelblok, omdat het de kern uitmaakt van de Doharonde. In Genève kregen de Amerikanen de zwartepiet toegeschoven omdat zij hun boeren geld blijven toestoppen. Bijkomende bottlenecks waren dat de EU de invoerrechten op landbouwproducten moet verlagen, terwijl ontwikkelingslanden als Brazilië en India hun invoerrechten op industrieproducten moeten beperken.
Intussen worden Amerikaanse en Europese dienstenbedrijven nerveus omdat landbouw – een sector die slaat op slechts twee procent van hun economie – alle vooruitgang blokkeert in hun activiteitssector – goed voor 70 % van hun economie. De US Coaltion of Service Industries benadrukt dat de diensten wereldwijd al evenveel banen opleveren als landbouw en dat de liberalisering van financiële diensten en transport een hefboom kan zijn voor broodnodige nieuwe tewerkstelling in ontwikkelingslanden. Maar die landen vrezen ten prooi te vallen aan agressieve westerse banken en telecommunicatiebedrijven.
Tegelijk krijgen vooral India en Brazilië het gevoel dat de liberalisering van diensten als pasmunt zal dienen voor landbouwproducten. Brazilië ziet dat niet meteen zitten en beseft dat het als belangrijkste landbouwnatie vroeg of laat toch zijn zin zal krijgen. India, waar tussen 1993 en 2003 zo’n 100.000 kleine boeren uit wanhoop zelfmoord pleegden, wil zijn landbouw blijven afschermen. Met zijn sterke ICT-sector stelt India zich dan weer soepeler op wat diensten betreft, al eist het wel volledige wederkerigheid. De Indiërs hekelen de Amerikaanse terughoudendheid om Indiase informaticabedrijven vrij spel te geven tot een bredere scala van informaticatoepassingen en vragen vrije toegang voor hun informatici in de rijke landen.
Weldaden van vrijhandel overschat?
De malaise lijkt echter dieper te zitten dan wat belangenconflicten en getouwtrek tussen Franse melkboeren, Amerikaanse suikerboeren of Braziliaanse autoproducenten. De onderlinge handel tussen de ontwikkelingslanden groeit. China en India, ooit aartsrivalen, hopen hun onderlinge handel op te krikken van 14,7 miljard euro in 2005 tot 40 miljard euro in 2010.
Maar vooral lijken de economisten hun optimistische prognoses over de effecten van meer vrijhandel op de welvaartscreatie af te zwakken. De Wereldbank, nochtans een fervente voortrekker van vrijhandel, berekende in 2005 dat volledige vrijhandel in goederen het wereldinkomen tegen 2015 zou doen stijgen met 226 miljard euro. Dat is… 30 % minder dan bij een vorige evaluatie in 2003, toen ze uitkwam op 325 miljard euro.
Verrassend is dat de Wereldbank verwacht dat de Doharonde in het beste geval het wereldinkomen zal doen toenemen met 93,5 miljard euro. Dat komt neer op slechts een kwart van één procent – of een mager resultaat per dag en per persoon. Een van de verklaringen is dat de vrijhandel in goederen al ver gevorderd is, zodat bijkomende winst relatief gering zou zijn. De wereldhandel profiteert al van lagere Chinese invoertarieven, van de ontmanteling van de textielquota en van de uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe lidstaten.
De Wereldbank concludeert dat slechts een handvol landen echt zou profiteren van een succesvolle afronding van Doha: Zuid-Korea, Taiwan en Thailand. Afrika zou nauwelijks een graantje meepikken, Mexico en Bangladesh zouden zelfs verliezers zijn. De EU plus de Europese Vrijhandelsassociatie verdienen er 28 miljard euro aan, de VS 5,2 miljard euro.
Het lijkt erop dat hoe meer de ontwikkelingslanden het been stijf houden voor de opening van hun dienstensectoren, hoe minder de EU en de VS geneigd zijn om zich nog druk te maken over landbouw, het hoofdthema van Doha. Meer bepaald Frankrijk praat ontwikkelingslanden aan dat een wereldwijde liberalisering hun voedselprijzen omhoog zal jagen en dat zeker de Afrikaanse landen het slachtoffer zullen worden van lagere douanetarieven, terwijl ze nu genieten van preferentiële akkoorden met de EU. Bovendien, aldus de Franse minister van Handel, “tonen recente onafhankelijke studies aan dat grote landbouwexporteurs de échte winnaars zullen zijn, niet de minst ontwikkelde landen.”
Dat leidt er allemaal toe dat bilaterale vrijhandelsakkoorden weer in de smaak vallen. Willens nillens, want ontwikkelingslanden worden in dat opbod meegezogen. Terwijl de bilaterale aanpak net diametraal tegen de doelstellingen van Doha – ‘Ontwikkelingsronde’ gedoopt – ingaat: de grote, sterke landen kunnen in bilaterale onderhandelingen aan de kleintjes voorwaarden opleggen en ze toegevingen afdwingen die in multilaterale handelsgesprekken niet mogelijk zouden zijn.
Erik Bruyland
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier