West-Europese chemie heeft wél toekomst
De beroepsfederatie van chemiebedrijven in België zet deze week de resultaten van 2006 op een rij. Trends kreeg een positief rapport van consultancybedrijf Arthur D. Little. Dat schat de toekomst van de Europese chemiesector op middellange termijn gunstig in.
Voor industriële activiteiten is in West-Europa geen plaats meer. Zo klinkt het basisakkoord in het duistere refrein van de globaliserende economie. In zijn recente rapport over de chemiesector zingt consultant Eduard Croufer nochtans een vrolijker noot. Onder zijn leiding hielden de consultants van Arthur D. Little (ADL) de Europese chemie tegen het licht. Croufer is bij ADL verantwoordelijk voor het advies aan chemische concerns. In een vorig leven was hij kaderlid bij Exxon Chemicals Benelux en general manager van UCB Chemicals.
Het ADL-rapport besluit dat West-Europa nog steeds een toekomst heeft als productieplaats voor chemicaliën, al signaleert het beduidende verschillen tussen de bedrijven. Croufer: “We bepaalden de elementen die een succesformule vormden voor Europese chemiebedrijven. Wie zijn bedrijf volgens dat recept leidde, zag tussen 2000 en 2005 de total shareholder revenue ( nvdr – aandelenkoers en uitgekeerde dividenden) groeien met 16,7 % per jaar. Daarmee doen die bedrijven het vier keer beter dan het sectorgemiddelde.”
Duur Europa
Sterkhouders van de kapitaalintensieve chemische industrie in Europa zijn de kennis en de bedrijvenclusters (zoals de chemiesites van Antwerpen en Rotterdam). Bovendien gaat Europa efficiënt om met de ingezette middelen en is de productiviteit er per werknemer sterk toegenomen. Maar de milieuregels zijn strenger, arbeidskrachten duur en de lokale vraag naar chemicaliën groeit minder sterk dan in economische groeiregio’s als China en India.
De ADL-consultants beseffen dat er een economische bedreiging uitgaat van Zuidoost-Azië en het Midden-Oosten. Belangrijke directe investeringen gebeuren steeds vaker in die regio’s, terwijl de jongste jaren in Europa het aantal investeringen in de chemie terugliep. Loonkosten zijn daar zeker mee verantwoordelijk voor. Al is enige nuance op zijn plaats. Dankzij knowhow kan Europa zijn concurrentiepositie handhaven. Uiteindelijk is de chemie veeleer kapitaalintensief dan arbeidsintensief. Technologie kan dus de operationele kosten drukken. Tussen 1990 en 2005 wist de Europese sector in zijn productieprocessen de efficiëntie te verhogen. Zo steeg het geproduceerde tonnage met 39 % in die periode, terwijl het aantal werknemers dat nodig was om die hoeveelheid chemicaliën te produceren met 17 % daalde (zie grafiek).
Op het vlak van basischemie moet Europa de duimen leggen. Dankzij efficiëntere productieprocessen kan de regio zich echter op het vlak van specialiteitenchemie nog steeds goedkoper profileren dan het Midden-Oosten of China. Croufer: “Ongeveer 52 % van alle chemische producten in de wereld is geproduceerd met Europese knowhow. Voor de VS is dat percentage slechts 25 % en voor Japan slechts 15 %. We erkennen te weinig de waarde van onze knowhow. Dat de vraag opschuift naar het Oosten betekent nog geen groeistop voor Europa. Op dit moment evolueert de Europese chemie evenredig met het bbp. En dat is geen probleem.”
Succesformule gezocht
Sommige Europese chemiebedrijven deden het de afgelopen vijf jaar goed, andere niet. “Bedrijven met een eenvoudige en voor iedereen duidelijk zichtbare strategie functioneren beter,” zegt Croufer. “Ze slagen erin om hun activiteitenportfolio beter te beheren, omdat hun focus duidelijk is. Ze kunnen makkelijker kernactiviteiten identificeren, het is makkelijker om overgenomen bedrijven te integreren. Ook voortdurende kostenbeheersing is een blijvende succesfactor. Chemie is geen magie. Het is een kwestie van 1001 dingen juist te doen en dat de hele tijd vol te houden.”
En de toekomst? Het Midden-Oosten haalt zijn competitiviteit vooral uit de aanwezigheid van goedkoop gas voor industrieel gebruik. Dat komt – volgens Croufer – omdat er geen lokale consumentenvraag naar gas is. Dat voordeel is substantieel, maar de impact is beperkt. Croufer: “Slechts 25 % van de chemiewereldproductie kan worden gedekt met goedkoop gas. Het is dus interessanter voor het Midden-Oosten om een grote marge te houden dan marktaandeel op de wereldmarkt te verwerven.”
Tegen 2012 is de goedkope gasvoorraad in het Midden-Oosten op en valt de regio terug op naftakrakers om olefins uit petroleum te halen. Europa wordt op slag een stuk competitiever. Door de jarenlange traditie van productieverhogingen gaat Europa immers bijzonder efficiënt om met zijn grondstoffen.
En China? De evolutie van Chinese vraag naar chemicaliën bepaalt mee de concurrentiepositie van de Europese chemie. Op middellange termijn neemt de vraag naar geïmporteerde chemicialiën toe in China. Die worden hoofdzakelijk aangeleverd vanuit Zuidoost-Azië en het Midden-Oosten. De producten die ermee worden gemaakt, worden voor een aanzienlijk stuk uitgevoerd naar de VS. Als de Amerikaanse vraag instort, dreigt er overcapaciteit op de wereldmarkt. Die kan worden opgevangen door een snel stijgende binnenlandse vraag in China, maar of dat ook zal volstaan, valt niet te voorspellen.
Als remedie voor de oosterse bedreiging schrijft het ADL-rapport geduld voor. De lage loonkosten, de lage kosten voor investeringskapitaal, de sterk stijgende lokale vraag en lage logistieke kosten in Azië zijn slechts tijdelijke troeven. Croufer: “Binnen vijf tot tien jaar zullen de loonkosten in Azië fors zijn gestegen, zullen de Chinese banken garanties vragen en zullen de lage kosten van investeringskapitaal in China worden geneutraliseerd. Europa moet zijn eigen troeven blijven ontwikkelen. Een belangrijk aspect daarvan wordt het beheersen van de logistieke kosten. Bij de beste leerlingen van de chemieklas schommelen de logistieke kosten tussen 2 % en 6 % van de omzet. De meeste ondernemingen zitten tussen 8 % en 16 %, terwijl de slechte leerlingen tussen 16 % en 20 % uitgeven aan logistiek. Er is dus zeker nog ruimte voor verbetering.”
Roeland Byl
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier