Werken aan de lopende band: ‘Hoe overleef je op een plek die van bijna alle menselijkheid is ontdaan?’
Drie jaar werkte de Fransman Joseph Ponthus als uitzendarbeider in visbedrijven en een slachthuis. Hij vond het werk onmenselijk, maar werd getroffen door de kameraadschap onder de arbeiders. Hij schreef er een boek over. “De klassenstrijd bestaat, maar het kapitaal heeft al lang gewonnen.”
Als Joseph Ponthus wordt opgebeld, weerklinkt Le temps des cerises, het oude liefdeslied dat een strijdlied van de arbeidersbeweging werd. Zijn boek Aan de lopende band is opgedragen aan “de proletariërs aller landen” en beschrijft de misstanden in hedendaagse fabrieken in Frankrijk. Maar ondanks zijn engagement voor de arbeiders wil Ponthus het geen manifest noemen. Hij heeft het liever over een liefdesverklaring.
Aan de lopende band is geschreven in vrije versregels en zonder interpunctie, en leest als een lang episch gedicht. “Ik wilde de cadans van de lopende band overbrengen in het boek”, zegt hij. “Volgens mijn ex-collega’s ben ik daar goed in geslaagd, daar ben ik trots op. Ze herkennen zich in het boek, en dat vind ik belangrijker dan weer eens een ronkend manifest te schrijven. Literatuur kan een wapen zijn om te tonen dat de omstandigheden waarin arbeiders moeten werken nog altijd penibel zijn, mensonterend vaak. Als dat het bewustzijn bij de mensen vergroot, is dat aardig meegenomen.”
De arbeiders hebben de taal van de werkgever overgenomen.
Ging u werken in de fabriek om een boek te kunnen schrijven?
JOSEPH PONTHUS. “Zeker niet. Ik ging er werken uit pure noodzaak, omdat we geld nodig hadden. Ik was verhuisd naar Bretagne, de geboortestreek van mijn vrouw. Ik had tien jaar ervaring als jeugdwerker in Parijs, maar vond in die sector nergens werk. Toen ging ik me maar inschrijven in het uitzendkantoor en kon ik aan de slag in een visverwerkend bedrijf. Mijn idee was er een paar weken, misschien een maand te blijven, maar het werd uiteindelijk ruim drie jaar.”
Wanneer besloot u over uw ervaringen te schrijven?
PONTHUS. “Vrij snel, maar alleen op mijn Facebook-pagina. Ik werd vanaf de eerste dag getroffen door wat ik zag en meemaakte. In Frankrijk zijn er fabrieken die sinds Modern Times, de film van Charlie Chaplin uit de jaren dertig, bijna niet zijn veranderd. Het is nog altijd hetzelfde repetitieve, geestdodende werk, waarbij je een minuut of minder krijgt om steeds dezelfde taak uit te voeren. Wat Chaplin op geniale wijze toont, is dat een mens dat eerst niet kan. De band loopt te snel, collega’s moeten bijspringen. Maar op den duur heb je je taak onder de knie, en dan heb je enkele seconden voorsprong. Chaplin maakte van die 10 tot 15 seconden per minuut gebruik om te grappen en te grollen, ik schreef in mijn hoofd de zinnen die ik ‘s avonds op Facebook zou plaatsen. Ik dacht gewoon enkele sterke verhalen vast te leggen voor in de kroeg. Maar die enkele weken werden drie jaar, en die paar verhalen op Facebook werden, dankzij een vriend die een uitgever tipte, een boek.”
Een boek dat blijkbaar een gevoelige snaar raakt, want het is een groot succes.
PONTHUS. “Een klein mirakel, vind ik dat. Omdat ik niet dacht dat de agro-industrie in Bretagne het ideale decor voor een bestseller was. En omdat we eigenlijk niet meer praten over arbeiders. Dat klassenbewustzijn is helemaal vervaagd. Arbeiders zelf hebben het niet meer over de lopende band, maar over de productielijn. We zijn geen arbeider, maar we zijn van Renault, of Airbus. Je bent Airbusien, iemand die mee een vliegtuig maakt. In het slachthuis ben je geen arbeider, maar je staat ‘bij de koeien’, of je doet expeditie. De arbeiders hebben de taal van de werkgever overgenomen, en werkgevers zijn erin geslaagd de arbeiders op te delen. Ik kan niet anders dan de marxistische analyse delen van Warren Buffett, een van de rijkste mensen ter wereld, die zegt dat de klassenstrijd inderdaad bestaat, maar dat het kapitaal al lang heeft gewonnen.”
Misschien leggen de arbeiders zich daarbij neer, omdat ze het nu veel beter hebben dan vroeger?
PONTHUS. “Dat is maar gedeeltelijk zo. Het is arbeiders moeilijker gemaakt om een gezamenlijke strijd te voeren zoals in de jaren zestig of zeventig. De relatieve uurlonen zijn gedaald, zodat je zeker moet blijven werken, en er wordt massaal gebruikgemaakt van uitzendcontracten, mensen die van de ene op de andere dag ontslagen kunnen worden. Er wordt wel beweerd dat alles goed gaat, dat de arbeiders het uitstekend hebben, maar dit boek illustreert het omgekeerde. En dat is niet alleen zo in de visbedrijven en de slachthuizen, maar ook in de supermarkten, de ziekenhuizen, de magazijnen van DHL en Amazon. Daar werken de moderne proletariërs voor een nettoloon van 1200 euro per maand. Verpleegsters die een hele nacht alleen verantwoordelijk zijn voor een afdeling met tientallen zieken, ook over hen gaat dit boek. Maar ze durven niet meer te klagen – niet tegen hun werkgever, niet tegen de media, niet tegen hun familie. Ze werken elke dag keihard, maar ze schamen zich voor hun baan.”
Je denkt dat je strijdvaardig bent, maar je werkt verder. Dat is het ware leven van de arbeider
Op een bepaald moment wandelt u over het strand met uw hond en vraagt u zich af hoe hij naar u zou kijken als hij wist wat u deed in het slachthuis. “Zou hij me zien als de verpersoonlijking van de banaliteit van het kwaad?” Heeft u zich ook geschaamd voor uw werk?
PONTHUS. “Nee. Ik moest gewoon geld verdienen, dat was het. Maar ik ben er ook niet trots op, en ik heb niemand ontmoet die er trots op is dat hij in het slachthuis werkt. Dat is de industrie van de dood. Je helpt mee aan het doden van 700 koeien en 3500 varkens per dag. Als je daarover nadenkt, ga je de dag erop niet meer werken, vandaar die vergelijking met het beroemde citaat van Hannah Arendt over de verantwoordelijkheid van daders tijdens de Holocaust. Je moet afstand nemen van die moordende industrie. Dus je denkt: ik zorg ervoor dat de mensen hun biefstuk hebben, zoals een nazifunctionaris dacht dat het zijn taak was om gouden tanden te verzamelen. Anders houd je het niet vol. Dat is de echte rode draad van dit boek: hoe overleef je op een plek die van bijna alle menselijkheid is ontdaan?”
En dan heeft u het niet alleen over het slachthuis?
PONTHUS. “Precies. Ik heb het over al die plekken met een vast ritme, waar de chef bepaalt wanneer je pauze mag nemen. Ik heb nog veel geleerd uit de reacties op het boek, vooral van arbeiders. Er zijn in Frankrijk plekken waar veertigers en vijftigers een luier dragen tijdens het werk, omdat ze urenlang geen plaspauze mogen nemen. Ze staan er alleen voor. Na het werk kun je in de kleedkamers van Franse fabrieken en ziekenhuizen de luiers in de vuilnisbakken vinden. Dat is onmenselijk.”
Frankrijk heeft een rijke traditie aan arbeidersboeken. Van Emile Zola over Claire Etcherelli, Florence Aubenas en Thierry Metz tot Edouard Louis en u. Maar er verandert niets?
PONTHUS. “Er is fundamenteel niets veranderd. Ik ben ook niet gaan werken om de toestanden aan te klagen in een boek en een manifest te schrijven, ik heb mijn collega’s niet ondervraagd tijdens de pauze. Ik dronk mijn koffie, rookte mijn sigaret en dacht aan mijn vrouw en aan het geld. Ik had nooit gedacht dat ik dat zou kunnen, ik heb mezelf zowel fysiek als mentaal overtroffen. Daardoor heb ik nu een haat-liefdeverhouding met de fabriek. Ik heb er gewerkt in de moeilijkste omstandigheden die ik heb meegemaakt, maar het is door de kameraadschap ook een van de mooiste ervaringen van mijn leven.”
Er is kameraadschap, maar is er ook solidariteit? U beschrijft hoe u wel zin had om mee te staken tijdens een conflict, maar u werkte gewoon verder, ondertussen een liedje van Carla Bruni neuriënd. Dat is grappig, maar ook triest.
PONTHUS. “Ik was jaloers op de collega’s die konden staken. Maar ik was een uitzendkracht. Als ik mee had gestaakt, dan had ik de dag erop geen werk meer, en geen geld. Dat is de hele paradox: je denkt dat je strijdvaardig bent, maar je werkt verder. Dat is het ware leven van de arbeider. Daarom is het boek ook een ode aan de arbeiders, en geen manifest. Ik heb met literatuur aangetoond hoe moeilijk en lastig het is om in onze tijd arbeider te zijn, en daar ben ik trots op.”`
Uw boek staat vol intellectuele woordspelingen en verwijzingen naar literatuur en chansons. Maar niet iedere arbeider heeft die belezenheid. Hij kan niet wegvluchten in die gedachten.
PONTHUS. “De literatuur heeft me absoluut geholpen om te overleven in de fabriek. Als ik met een mes voor een koe stond, dacht ik dat ik een van de musketiers was uit het boek van Alexandre Dumas. Zo heeft iedereen zijn manier. Mijn collega’s dachten aan hun tuin, hun tomaten en hun groenten, of aan de boot die ze wilden herstellen, of aan hun familie. Iedereen gebruikt zijn 10 tot 15 seconden om aan iets anders te denken, aan alles behalve het werk, anders word je gek. De rest van de tijd ben je een onderdeel van een machine, ben je niet meer echt menselijk.”
U schreef geen manifest, maar is er toch iets dat u graag zou zeggen tegen werkgevers of tegen chefs op de werkvloer?
PONTHUS. “Niet echt, nee. Ieder speelt zijn rol. Ik vind niet alle arbeiders helden, en niet alle chefs klootzakken. De ergste positie lijkt me wel die van de meestergast. Die krijgt het hard te verduren, van de arbeiders onder hem en de bazen boven hem. Met hen heb ik zelfs te doen. Waar ik het wel moeilijk mee heb, zijn chefs die recht van de universiteit komen, nog nooit een mes in hun handen hebben gehad, maar wel vertellen wat je met dat mes moet doen. Vreselijk irritant.”
U hebt het in het boek ook heel even over de racistische opmerkingen die u hoort. Werd u vaak geconfronteerd met racisme onder de arbeiders?
PONTHUS. “Eigenlijk niet. In de fabriek word je gewaardeerd als je hard en snel genoeg werkt. Dat is ook weer zo’n overwinning van het patronaat. Als je zwart bent of vrouw of homo, maar je werkt goed en snel, dan is er geen enkel probleem. Als het niet snel genoeg gaat, word je uitgescholden. Als je wit bent, dan ben je gewoon een connard, een klootzak. Als je zwart bent, word je uitgescholden voor bougnoul, en een homofiel zal pédé worden genoemd. Maar dat is geen systematisch racisme of discriminatie, het heeft te maken met hoe goed of slecht je je werk doet. Er is eigenlijk vooral veel humor in de fabriek. Geen verfijnde humor, geen woordspelingen, wel harde humor. Anders overleef je niet.”
Als je zwart bent, word je uitgescholden voor bougnoul. Maar dat is geen systematisch racisme
Zal de fabriek ooit een betere plaats worden, minder hard?
PONTHUS. “Dat zou ik wel wensen, maar ik geloof er niet in. Door het hoge arbeidsritme en door de werkloosheid vrees ik dat het alleen maar erger zal worden. We leven niet meer in de negentiende eeuw, waar paternalistische patroons de omstandigheden van hun arbeiders willen verbeteren. Bij de grote multinationals draait alles nog veel meer om geld, geld, geld. Sorry als dat defaitistisch klinkt, maar het is zo. Veel mensen beseffen niet hoe het is om arbeider te zijn in zo’n bedrijf, beseffen niet dat er nog zo’n arbeid bestaat. Daar moet iedereen zich wel bewust van blijven. Als mijn boek daar een beetje toe heeft bijgedragen, ben ik al zeer tevreden.”
Joseph Ponthus, Aan de lopende band – aantekeningen uit de fabriek, Arbeiderspers, 264 blz., 21,99 euro
Bio
Geboren in 1978 in Reims
Studeerde letteren en filosofie aan de universiteit van Reims
Werkte als jeugdwerker in de Parijse banlieue en Nancy
Debuteerde met Aan de lopende band, dat werd bekroond met de Grand Prix RTL-Lire en de Prix Eugène-Dabit
Het boek is vertaald in het Nederlands, Engels, Duits, Spaans, Noors, Koreaans en Servisch.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier