Welke Vlaamse regio’s presteren? En wie blijft achter?
De Vlaamse regering peilt in een studie naar de financiële slagkracht van de diverse regio’s. Zijn de ondernemingen in Kortrijk sterker dan die in Hasselt of Antwerpen? Trends kon de resultaten exclusief inkijken en maakt per provincie een balans op.
De recente vloedgolf van externe rapporten over de Vlaamse economie kan je bezwaarlijk een goednieuwsshow noemen. Het meest recente wees erop dat Vlaanderen op het vlak van innovatie helemaal achteraan het Europese peloton bengelt.
Zelden wordt echter de intrinsieke financiële slagkracht gemeten van de Vlaamse ondernemingen, en dit opgedeeld per regio of per stad (13 Vlaamse ‘centrumsteden’). De administratie Planning en Statistiek van de Vlaamse Gemeenschap deed dat nu wél en bovendien ook grondig, met aandacht voor een volledig tijdperk (periode 1996-2003). Daarbij werden de jaarrekeningen van maar liefst 162.184 nv’s, bvba’s en cv’s geanalyseerd. In de praktijk gaat het omzeggens uitsluitend om grote bedrijven met een jaaromzet boven 7,3 miljoen euro en een personeelsbestand van minstens honderd werknemers.
Positief: gezonde financiële structuur
De financiële slagkracht van ondernemingen is ongemeen belangrijk. Of zoals Inge Brunello, Michael Goethals en Thierry Vergeynst – de auteurs van de studie – zeggen: “Een onderneming kan maar succesvol zijn als ze erin slaagt haar contractuele verplichtingen met al haar stakeholders (klanten, leveranciers, personeel, overheid, crediteuren en aandeelhouders) op continue wijze te honoreren.”
En er is relatief goed nieuws. In hun meerjarenperspectief komen de auteurs met een boodschap van hoop: de bedrijven in Vlaanderen hebben een vrij gezonde financiële structuur en doen het op diverse vlakken ook steeds beter.
De gebruikte ratio’s staan borg voor de gründlichkeit van de studie. Er werd meer bepaald gepeild naar toegevoegde waarde, investeringsritme, rentabiliteit (winstgevendheid) en solvabiliteit (de mate waarin een onderneming haar schulden uit eigen vermogen kan dragen). Op elk domein doen de Vlaamse ondernemingen het almaar beter. Daartegenover staan twee minpunten.
Negatief: minder investeringen en hoge personeelskosten
Hoewel de concurrentiekracht van de ondernemingen niet meteen in het gedrang is, valt toch op dat het aantal investeringen gevoelig terugliep in de jaren 2002 en 2003. Maar, proberen de auteurs, misschien had dat fenomeen alleen te maken met de slabakkende conjunctuur in die periode. Ander heikel punt: de personeelskost per Vlaamse werknemer blijft stijgen, en per definitie kan dat een negatieve impact hebben op de totale toegevoegde waarde die een bedrijf weet te realiseren. Overigens lijdt Vlaanderen al ruim twintig jaar lang onder de te hoge loonkosten, zonder dat er structureel aan werd verholpen. Pas nu lijkt de Vlaamse regering dit probleem grondig te willen aanpakken. De bevindingen van de studie ‘De economische slagkracht van de ondernemingen in Vlaanderen, 1996-2003’ bevatten alvast inhoud genoeg om ook Vlaams minister-president Yves Leterme te sterken in zijn eigen credo: “Vlaanderen zal economisch sterk zijn, of zal niet zijn.”
De gedetailleerde resultaten
De studie wordt helemaal interessant als de zaken worden benaderd per regio. Dertien zogenaamde centrumsteden worden daarbij op de rooster gelegd. Nu eens worden de oude clichés bevestigd (Kortrijk en het grootste deel van West-Vlaanderen doen het goed), dan weer komen verrassende bevindingen naar boven. Zo doen Antwerpen en Gent het al bij al minder goed dan ze zelf willen doen geloven.
Antwerpen: van Lange Wapper naar Korte Wapper
Ondernemingen uit Antwerpen scoren bijvoorbeeld vrij laag qua arbeidsproductiviteit of toegevoegde waarde per werknemer, terwijl de loonkost er hoog is. De bruto toegevoegde waarde is er gering of ronduit zwak, net als het aantal investeringen, de winstgevendheid en de solvabiliteit (hoge schuldgraad). De Antwerpse ‘Lange Wapper’ verschrompelt dus tot het niveau van een ‘Korte Wapper’. Ook Mechelen blijkt in exact dezelfde bedjes ziek (matige toegevoegde waarde, zwakke financiële slagkracht, lage rentabiliteit, hoge schuldgraad) als zijn grote broer Antwerpen.
De resultaten van Antwerpen en Mechelen staan in schril contrast met die van Turnhout, een andere centrumstad uit dezelfde provincie. De Turnhoutse bedrijven kunnen in doorsnee pronken met een hoge toegevoegde waarde per werknemer en met een behoorlijk rendement. Alleen de hoge schuldgraad van de bedrijven uit de Noorderkempen vormt een probleem.
In de Antwerpse ondernemerswereld horen ze het niet meteen donderen in Keulen. “De studie bevestigt wat we al wisten,” zegt Luc Luwel van de Antwerpse Kamer voor Handel en Nijverheid. “Antwerpen is al een tijdje terrein aan het verliezen. Mechelen en Turnhout bijvoorbeeld hebben een aantal activiteiten gerecupereerd. Dat heeft te maken met de ligging, maar ook met beschikbaarheid van grond. Daar raken we aan hét fundamentele probleem van Antwerpen: de mobiliteit is er zwak, de infrastructuur schiet tekort en er is te weinig industriegrond. Ten slotte mag je ook niet vergeten dat het economische weefsel in Antwerpen voor een groot deel draait op supergrote bedrijven, zoals Bayer of BASF, bedrijven die in een mondiale context meedraaien. In die zin zorgen ze misschien ook voor een licht vertekend beeld.”
Luc Luwel voegt er meteen aan toe dat de Scheldestad volop werk maakt van het ‘point of return’. Vooral het ‘Routeplan 2012’, in 2004 opgesteld in samenwerking met consultant McKinsey, moet voor de kentering zorgen. “We willen niet langer gebukt gaan onder ons verleden, maar ons richten op de toekomst,” zegt Luwel. “Dit houdt in dat we met een team van Antwerpse top-CEO’s werk maken van zaken als opleiding of vorming. We gaan ook op zoek naar nieuwe uitdagingen. Zo willen we Antwerpen expliciet promoten als kantorenstad. Philippe Morris is de eerste die op ons aanbod is ingegaan door zijn Beneluxhoofdkantoor te verhuizen naar hier. Zo willen we er nog veel overtuigen.”
Oost-Vlaanderen: boven Gent rijzen er veel… schulden
Bedrijven uit Oost-Vlaanderen doen het naargelang van de regio of de stad, beter dan hun collega’s uit het Antwerpse, maar het woordje ‘uitmuntend’ is daarom nog niet aan hen besteed. De bedrijven uit Gent, maar ook die uit Aalst, bekoren met een relatief hoge toegevoegde waarde per werknemer en met een behoorlijke investeringsratio. In de regio Sint-Niklaas is het wat dat betreft dan weer huilen met de pet op.
Aan het einde van de rit halen de Gentse ondernemingen ook een behoorlijke rentabiliteit (winst), maar hun schuldgraad is relatief hoog. Dat laatste geldt ook voor bedrijven uit Aalst en omstreken. In Sint-Niklaas wordt dan weer gepronkt met de solvabiliteit, terwijl de rendabiliteit er matig is.
In de Oost-Vlaamse omzettop bekleedt Volvo Cars de eerste plaats. Van lage solvabiliteit, hoge schulden of gebrekkige winstcijfers hebben ze bij de autofabrikant alvast geen last. “Maar wij hechten daar relatief weinig belang aan,” zegt Peter Leyman van Volvo Cars. “Dit heeft te maken met de aard van onze organisatie, binnen een grote multinational zoals Ford. Als er bijvoorbeeld financiële middelen moeten worden vrijgemaakt, loopt dat via Ford Credit, het financieringsvehikel van de hele groep. De parameters die ons echter meest interesseren, zijn toegevoegde waarde en tewerkstelling. Nieuwe jobs creëren we zelf, en we kunnen ter zake sprekende resultaten voorleggen. Dankzij het aantrekken van maar liefst vijf nieuwe modellen, hebben we ongeveer 1500 jobs in het leven geroepen.”
Ambtshalve is Peter Leyman meer en meer verplicht om ook in de rest van de provincie Oost-Vlaanderen rond te lopen. Straks neemt hij immers de fakkel over van Ronald Everaert aan het hoofd van Voka Oost-Vlaanderen. “Het te lage investeringsritme van de regio Sint-Niklaas baart me niet echt zorgen meer,” zegt Leyman. “Uiteraard heeft het hele Waasland zware klappen gekregen. Denk maar aan het verdwijnen van de Boelwerf, met alle gevolgen vandien. Nu denk ik dat het keerpunt is bereikt, dankzij heel wat investeringen op de Antwerpse linkeroever. Daar moet het Waasland voldoende profijt uit kunnen halen. Aalst is dan weer een ander verhaal. Daar heb je een aantal grote trekkers, bedrijven genre Jan De Nul of Amylum. Maar achter die top? Dat is wat anders. Aalst heeft naar mijn gevoel een tekort aan endogeen groeiende bedrijven van eigen bodem.”
Limburg: twee snelheden?
Voor Limburg valt de balans 1996-2003 nu eens positief, dan weer negatief uit. Opvallend is dat de twee Limburgse centrumsteden, die op vrij geringe afstand van elkaar liggen, indicatoren voorleggen die diametraal tegenover elkaar staan.
Wat goed is in Genk, is minder goed in Hasselt, en omgekeerd (Hasselt scoort waar Genk in gebreke blijft). In Genk is de bruto toegevoegde waarde per werknemer hoog, in Hasselt is die laag. In tegenstelling tot de Hasseltse bedrijven (waar Philips van het toneel verdween) leggen de Genkse bedrijven mooie cijfers voor op het vlak van rentabiliteit en solvabiliteit. Ford Genk, de nummer één van de Limburgse bedrijven, toont ter zake de weg met een organisatie waar alles in het teken staat van efficiëntie.
Hasselt weet de meubelen te redden door zijn bijzonder hoge investeringsritme, een ritme dat hoger ligt dan in Genk, de rest van Vlaanderen of in de dertien andere Vlaamse centrumsteden. Jos Stalmans van VKW Limburg is niet echt verwonderd over die cijfers: “Verhoudingsgewijs telt Limburg veel productiebedrijven. Er is een regel die zegt dat als de algemene conjunctuur het goed doet, dat Limburg het dan nog beter doet. Maar het omgekeerde geldt ook. Als de conjunctuur even tegenzit, presteren onze bedrijven ook slechter.”
Elke Buelens van de studiedienst van VKW Limburg wijst ook op het “Fordeffect” voor de periode 1996-2003. “In 2001 wist Ford Genk zijn omzet bijna te verdubbelen van 3,8 miljard euro naar 6,7 miljard euro en dit dankzij het aantrekken van twee nieuwe modellen. Dat is als trekker van belang geweest voor veel andere bedrijven.”
West-Vlaanderen: nog steeds ‘rijk’?
De as Kortrijk– Roeselare bevestigt alle clichés: er wordt hard gewerkt (hoge productiviteit en hoge toegevoegde waarde) en het geld moet er rollen (er wordt aardig wat geïnvesteerd). Maar de winsten van de Kortrijkse en Roeselaarse ondernemingen zouden wel beter kunnen. Ook een derde cliché over West-Vlaamse ondernemingen wordt moeiteloos bevestigd: in de regio zitten ze op een berg cash. Zuid-West-Vlaamse ondernemingen hebben dus weinig moeite om schulden af te betalen uit eigen zak.
West-Vlaanderens Vokadirecteur Jo Libeer heeft zo zijn visie op de relatief lage winsten en de bergen cash: “Dit verwondert me niet. Wie veel investeert, boekt lagere winsten, het is een simpele boekhoudkundige logica. Maar het heeft ook met iets anders te maken. West-Vlaamse bedrijven zoeken meer dan wie ook een natuurlijk evenwicht tussen het financiële belang van de onderneming en het belang van de overwegend familiale aandeelhouder.”
De economie in Brugge heeft al een leven lang last van minderwaardig presteren, en deze studie bevestigt dat nog eens. Ronduit verrassend positief is dan weer de score die Oostende haalt. De koningin der badsteden krijgt op economisch vlak vaak het etiket ‘zwak broertje’ opgeplakt, en dat zou voor een flink deel onterecht zijn. De Oostendse werknemers blijken wel weinig productief te zijn, maar voor de rest niets dan goed nieuws: er is een hoge toegevoegde waarde, er wordt aardig wat geïnvesteerd, de bedrijfswinsten mogen gezien worden, en de schuldgraad is er laag.
Daikin is de exponent van die Oostendse nieuwe wind. Jo Libeer van Voka West-Vlaanderen ziet er de bevestiging in dat multinationale groepen meer dan vroeger belangrijk zijn voor de provincie. “Vroeger lag de focus te zeer en te unilateraal op de endogene groei van de eigen bedrijven. Die tijd is voorbij.”
Frans Hoorelbeke, topman van Daikin, is eerder verwonderd over het goede rapport dat Oostende kan voorleggen voor de periode 1996-2003. “Gewoon omdat deze stad niet echt een industriële roeping heeft,” zegt Hoorelbeke. “Tegelijk probeert het Oostendse stadsbestuur wel meer en meer een bedrijfsvriendelijk klimaat te scheppen. Ooit is dat anders geweest. Feit is ook dat de Oostendse werknemers over het algemeen zeer loyaal zijn ten aanzien van hun werkgever. Ook dat verklaart allicht de kentering.”
Vlaams-Brabant: Leuven boven
De in Leuven gevestigde bedrijven doen het over de periode 1996-2003 vrij goed en zijn de spitslopers van de provincie. De bruto toegevoegde waarde per werknemer is er aan de hoge kant (hoewel de productiviteit afnam in 2002 en 2003). Qua investeringen zou het meer mogen zijn, en de trend was over de hele periode dalend.
Jos Helsen volgde sinds midden de jaren negenig de bedrijfsontwikkeling op de voet namens de Gom Vlaams-Brabant. “Het kan zijn dat het investeringsritme vroeger laag of te laag was,” zegt Helsen.”Maar de voorbije jaren is het Leuvense zonder meer aan een zware inhaalbeweging bezig, vooral in de spin-off-sfeer van de KU Leuven of van Imec. Ik denk aan bedrijven zoals Option maar ook LMS, Materialise, Icos Vision Systems of PITS. Allemaal doen ze zware R&D-inspanningen en mikken ze op nichemarkten. Leuven is in onze provincie zelfs toonaangevend op dat vlak. Er zal alleen meer risicokapitaal nodig zijn om al die dromen te laten uitkomen.”
Het beste nieuws kwam voor Leuven uit puur financiële hoek. De cijfers wijzen op een verbazend hoge rentabiliteit en een lage schuldgraad. Jos Helsen meent dat dit te maken heeft met het grote aantal groeibedrijven, die per definitie ook mikken op hogere rendementen. Option International mag wat dat betreft als grote voorbeeld gelden. De prijzen die erbij horen, moeten ook anderen inspireren om financieel te blijven streven naar uitmuntendheid. Maar daarbij geldt – om het te zeggen met de woorden van Manager van het Jaar Jan Callewaert – maar één devies: “Altijd met beide voetjes op de grond blijven.”
Karel Cambien
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier