We gaan opnieuw boeren
De financiële resultaten van de Antwerpse plantagegroep Sipef mogen weer worden gezien. Crisismanager Bernard de Gerlache hakte op het thuisfront in de wildgroei. Zijn opvolger, de Brit Michael St. Clair-George, wil nu vooral op de plantages onkruid wieden. Want : “Je kan in Antwerpen wel de grote lijnen uitzetten, het echte werk gebeurt nog altijd op het veld.”
De wereldprijs voor palmolie zit goed. En dus gaat het ook Sipef weer voor de wind. Palmolie, dat in 1997 een recordjaar kende, vertegenwoordigt immers 61 % van het productaanbod van de Antwerpse plantagegroep. Bovendien wordt op de wereldmarkt in dollar verkocht, een munt die vorig jaar flink in waarde steeg. Ten slotte was 1997 ook voor de Indonesische plantages een meevaller met hun 56 % van de 3,7 miljard frank geconsolideerde groepsomzet en een sappige cashflow vormen ze al decennialang de levensader van de Société internationale de plantations et de finance. De nieuwe Sipef-baas, Michael St. Clair-George, is dan ook blij dat hij Jakarta kon verlaten met nieuwe, 25-jarige concessies de oorspronkelijke zouden in 1998 vervallen.
Van palmolie tot ananas
De Brit neemt de leiding terwijl voor het eerst sinds jaren de zon weer lijkt te schijnen boven het plantagerijk van baron Theo Bracht, voorzitter van de raad van bestuur, en van nieuwkomer en meteen grootaandeelhouder Ackermans & van Haaren (zie kader : Gentleman’s agreement). Sinds midden vorig jaar zit buitenbeentje Luc Bertrand mee aan de bestuurderstafel op kasteel Calesberg in Schoten. Daar zien oud-Belgische dynastieën de Gerlache de Gomery, Cornet de Ways-Ruart (Interbrew), le Grelle (AnHyp en De Vlijt) toe op de voorouderlijke tropenhandel uit de kolonies. De holding is eigenaar of concessiehouder van 100.000 hectare plantages in Indonesië, Papoea-Nieuw-Guinea, Brazilië, Ivoorkust, Congo en Liberia. In 1997 produceerde Sipef (voorlopige cijfers) 180.000 ton palmolie, 12.000 ton rubber, 3000 ton thee en 60.000 ton bananen, ananas, koffie, cacao en palmnoten.
Michael St. Clair-George, tot voor kort algemeen directeur van Sipef Indonesia, verwacht dat de volgende oogst te lijden zal hebben van de uitzonderlijke droogte van het najaar 1997 en van de bosbranden die Indonesië teisterden. Het onheil voltrok zich op honderden kilometers van de Sipef-plantages, maar het massale rookgordijn dat maandenlang boven Sumatra bleef hangen heeft ongetwijfeld de fotosynthese van de planten aangetast. Niettemin vertelt St. Clair-George als een gepassioneerd terreinkenner over de opmerkelijke veerkracht van de natuur die “er ondanks vijandige klimaatomstandigheden in slaagt energie te accumuleren zodat we, na een kortstondige daling, toch een productiepiek mogen verwachten.”
ZIJN RELATIVERING
van El Niño (een natuurfenomeen in de Stille Zuidzee dat om de vier tot zeven jaar toeslaat en de moessonregens afremt) verraadt de authentieke plantersfilosofie die de nieuwe gedelegeerd bestuurder begeestert : “Het rendement van een plantage is afhankelijk van de manier waarop zo’n plantage wordt gerund. Je kan in Antwerpen wel de grote lijnen uitzetten, maar het werk gebeurt op het veld. De manier waarop het lokale management de grond bewerkt of toegangswegen onderhoudt, beïnvloedt de afweercapaciteit van aanplantingen tegen schadelijke effecten als El Niño of tropische ziekten.”
In Indonesië bouwde St. Clair-George Sipef-opleidingscentra om jonge managers “de stiel te leren”. Hij stelde ook een praktische, gedetailleerde handleiding op in het Engels en het Indonesisch voor de plantage-arbeiders. Deze gedisciplineerde werkmethode wil hij in de Sipef-groep veralgemenen.
Sedert 1991 runde St. Clair-George de 33.000 hectare Indonesische palmolie-, rubber- en theeplantages. Daarvóór was hij gedurende achttien jaar manager in Maleisië van één van de grootste plantagegroepen ter wereld : de beursgenoteerde Britse groep Harrisons & Crosfield. Met Michael St. Clair-George (55 j.) aan het roer verschuift de klemtoon bij Sipef van het financiële crisismanagement onder zijn voorganger Bernard de Gerlache naar een meer operationele benadering van de plantagegroep. Door drastische ingrepen (zie kader : Zeven magere jaren) bracht de Gerlache de financiële balans van Sipef enigszins in evenwicht : de groep realiseerde in 1996 een cashflow van 562 miljoen frank ; de totale schuldgraad werd afgebouwd van 3 miljard frank in 1990 op een balanstotaal van 4,8 miljard frank tot 2,3 miljard op een balanstotaal van 5,5 miljard frank in 1997. “We zijn nog niet uit het dal en moeten voorzichtig blijven,” analyseert St. Clair-George hij begon als bedrijfsrevisor en financiële man bij Harrisons & Crosfield. “Wat nog moet gebeuren, kan vanaf nu echter zonder uitzonderlijke ingrepen.”
Zelfbedruipende plantages ?
De topmanager van de Sipef-groep streeft naar een zo groot mogelijke financiële zelfstandigheid van de plantages tegenover de Antwerpse moederholding. “In deze business moet je voortdurend investeren. In onderhoud en nieuwe aanplantingen. Winsten uit Indonesië mogen elders geen gaten opvullen.” Indonesië genereerde in 1996 een totale cashflow van 751,7 miljoen Belgische frank, wat toeliet voor 236,9 miljoen frank nieuwe investeringen te doen. Elders werden investeringen datzelfde jaar nog voor 40 % gefinancierd met eigen middelen en voor 60 % door bankleningen : voor de aankoop van plantages in Ivoorkust, de bouw in Papoea-Nieuw-Guinea van een houtzagerij en de rehabilitatie en aankoop van de vervallen Russische theefabriek Phuben Tea Company in Vietnam.
Na zijn benoeming in augustus 1997 trok Michael St. Clair-George eerst op inspectieronde langs de plantages. Hij is optimistisch : “Alle plantages genereren cash en dragen bij tot het resultaat van de holding via commerciële of financiële resultaten andere dan dividenden. De enige uitzondering vormt Brazilië, maar daar is nu een nieuwe manager aangekomen die onze activiteiten in Papoea heeft gerund. Hij werkt aan een businessplan dat spoedig het antwoord moet geven op de vraag : verkopen of doorgaan met een meer rendabele Braziliaanse productie van palmharten, peper, teakhout en goyava ? Momenteel draaien we daar toch break-even met een productie van 250 ton peper, wat meer dan een verdubbeling is tegenover 1996.” In Venezuela, waar de groep sedert 1995 cacao commercialiseert, bestudeert Sipef de eventuele aanplanting van oliepalmen.
De rooskleurige situatieschets
van St. Clair-George is opmerkelijk. Brazilië is al twintig jaar een zorgenkind, maar buiten de gunstige prestaties in het Verre Oosten, oogstte het westelijke deel van het Sipef-rijk vooral kommer en kwel : Afrika, dat tekent voor 23 % van de groepsomzet, dwong jaar na jaar tot waardeverminderingen in de boeken. Niettemin ziet Michael St. Clair-George ook in de meeste probleemgebieden een kentering :
In Liberia, waar Sipef 5000 hectare heveaplantages bezit, is de politieke toestand min of meer gestabiliseerd. Sipef wacht op groen licht van de regering om de productie opnieuw in handen te nemen en zo minstens 245 miljoen frank vorderingen op de 100 %-dochtermaatschappij Cavalla Rubber Corporation te recupereren. “Cavalla kan snel operationeel worden.”
In het oosten van Congo, waar 1 miljoen Ruandese vluchtelingen voor onrust zorgden, geraakten twee van de vier theefabrieken in Kivu zwaar beschadigd. In maart 1997 konden ze weer opstarten. Midden 1998 zullen ze op kruissnelheid draaien (2000 ton thee). “15 miljoen frank herstellingswerken worden uitgevoerd met de opbrengst van plaatselijke koffiecampagnes.” Voor de kinaproductie, waarvan de bomen in de vluchtelingenkampen als brandhout werden opgestookt, zal het nog enkele jaren duren vooraleer het productieniveau van 1996 (voor 120 miljoen frank kina) wordt geëvenaard (eind 1997 werd al voor 35 miljoen frank geëxporteerd, voor 1998 is 67 miljoen het streefcijfer).
In de Evenaarsprovincie en in Bandundu bezit Sipef meer dan 21.000 hectare palmolie-, rubber-, koffie- en cacaoplantages. De palmolie wordt verkocht op de lokale markt, terwijl de Société des caoutchoucs granulés de Kinshasa (100 % Sipef) zo’n 2000 ton natuurrubber verwerkt. Met het dichtslibben van de toegangswegen naar de havenstad Matadi viel de export van rubbergranulaten stil. “De recente toezegging van 40,4 miljoen dollar door de Europese Unie voor de verbinding Kinshasa-Matadi, biedt ook daar perspectieven.”
In Ivoorkust betaalde Sipef eind 1996 zo’n 131 miljoen frank voor twee olieslagerijen en 12.618 hectare oliepalmen (waaraan nog 11.000 hectare moet worden toegevoegd die in handen zijn van plaatselijke boeren). De additionele verkoop van 40.000 ton oliepalm uit deze aanwinst, ondergebracht in Sipef-CI (70 % Sipef en 30 % Ivoriaanse staat), moet volgens beursmakelaar Petercam de geconsolideerde omzet van 1997 met 8 % omhoogstuwen. Sipef-CI realiseerde in 1997 een cashflow van 72 miljoen frank, waaruit St. Clair-George concludeert dat “deze plantages voldoende cash genereren om zelf heraanplantingen te financieren.” Hij ziet ook Plantations Eglin (41 % Sipef) 700 hectare ananas en bananen gunstig evolueren na jarenlang aanmodderen : “We hebben gesleuteld aan de productiekosten zodat deze oude plantage over één tot twee jaar rendabel kan zijn zonder EU-subsidies. Eglin zal zich ook meer toeleggen op export van sierplanten, waarvoor de vraag in Europa toeneemt.”
DE UITZONDERLIJKE PRESTATIES
van Indonesië zijn elders moeilijk te evenaren, stelt Michael St. Clair-George. “Indonesië biedt immers schaalvoordelen en ligt verankerd in een traditie van plantagebouw die teruggaat tot de Hollandse tijd. Zoiets ontbreekt in Vietnam. Ook in Brazilië of Ivoorkust zijn de plantages te veel versnipperd, terwijl politieke onrust en economisch wanbeheer landen als Congo en Liberia decennialang hebben ondermijnd.”
Financieel directeur François Van Hoydonck wijst op grote verschillen in rendabiliteit en qua kostprijs van plantages in Afrika en Zuidoost-Azië : voor palmolie ligt het gemiddelde optimale rendement in Indonesië en Papoea rond 22 ton per hectare en slechts 12 ton in Afrika. Jonge aanplantingen in volle productie kunnen gaan tot 32 ton per hectare, in Afrika slechts tot 16 ton. Indonesië blijft winstgevend bij een wereldprijs van 250 dollar per ton palmolie, Papoea bij 350 dollar, terwijl in Afrika het break-evenpunt ligt tussen 400 en 550 dollar. “Bij het berekenen van kostprijzen dient rekening te worden gehouden met verkoopprijzen die dan weer sterk variëren van land tot land. Zo wordt palmolie uit Congo op de lokale markt verkocht aan 700 dollar per ton, ver boven de wereldmarktprijs van momenteel 570 dollar.”
In Papoea investeerde Sipef vorig jaar 133 miljoen frank voor een houtzagerij die 10.000 kubieke meter verouderde rubberbomen van de Galley Reach-plantages, waarop Sipef sedert de jaren 1970 actief is, zal verwerken. SPT/Sipef Pacific Timbers (75 % Sipef en 25 % lokaal kapitaal) wil kwaliteitshout exporteren naar Maleisië en Australië, terwijl met nieuwe hevea-aanplantingen wordt begonnen. De jaarlijkse cashflow van SPT wordt geraamd op 45 miljoen frank. Sipef blijft ook bereid om de 50 %-aandelen over te kopen van de Papoeaanse overheid in Hargy Oil Palms, dat afgelopen jaar 27.700 ton palmolie en 2300 ton palmpitolie produceerde.
In Vietnam werd een oude theefabriek van de staatsmaatschappij Vinatea gemoderniseerd. De Phuben Tea Company, waarin Sipef sedert 1996 een belang van 60 % bezit, verwerkte vorig jaar 1400 ton thee afkomstig uit dorpsplantages. St. Clair-George sluit niet uit dat Sipef in Vietnam begint met eigen theeplantages.
Grillige business
De grondstofprijzen voor soft commodities scoren sedert 1994 opnieuw beter met uitzondering van rubber (-35 % in 1997). Ten opzichte van 1993 halen vooral thee (+ 22 %) en palmolie (+46 %) een goed prijsniveau. Omdat de productie in dollar wordt verkocht, hoopte Sipef op een extra exportstimulans na de drastische devaluatie van de Indonesische rupiah (met meer dan 100 % sedert juni 1997). Maar anticiperend op mogelijke sociale onrust ten gevolge van de economische crisis in Zuidoost-Azië en om prijsstijgingen in te perken, legde de Indonesische overheid de uitvoer van palmolie tijdelijk aan banden. “Overal waar we werken, zijn we erg afhankelijk van politieke gebeurtenissen,” commentarieert St. Clair-George. Sipef Indonesia mag in het eerste kwartaal van 1998 geen palmolie exporteren (vóór de devaluatie was dat zo’ 10 %). “De impact is momenteel moeilijk in te schatten” de verkoop van 20 % in drie plantages aan Indonesische partners (wat een voorwaarde was voor de verlenging van de concessies) zorgt in het boekjaar 1997 wel voor een geconsolideerde groepsmeerwaarde van 90 miljoen frank.
De markt
voor zogenaamde zachte grondstoffen of tropische landbouwproducten is duidelijk cyclisch : een samenspel van grillige factoren, waarop plantagehouders nauwelijks vat hebben klimaatinvloeden, schommelingen van “exotische munten” en van de dollar, transportkosten of politieke beslissingen beïnvloeden de bedrijfsresultaten in elk land. “Onze concurrenten krijgen daar evenzeer mee te maken.” Het hooghouden van de reputatie van Sipef “als een plantagegroep die de beste kwaliteit op de wereldmarkt aanbiedt tegen de beste prijs,” omschrijft St. Clair-George als het sterkste wapen tegen de inherente grilligheden van de plantagebusiness.
ERIK BRUYLAND
PALMOLIEPLANTAGE VAN SIPEF Vorig jaar werden wereldwijd recordprijzen betaald voor palmolie. Een meevaller voor de Antwerpse plantagegroep Sipef.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier