Daan Killemaes
We blijven veroordeeld om crisis naar crisis te sukkelen
Maak u geen illusies, de financiële crisis van 2008-2009 was misschien de pittigste in decennia, maar is zeker niet de laatste.
Vijf jaar na de val van Lehman Brothers doen de politici en toezichthouders nog altijd moeite om het systeem veiliger te maken, maar ze voeren een achterhoedegevecht omdat de wankele fundamenten van het mondiale geldsysteem praktisch onaangeroerd blijven en zelfs niet ter discussie staan. Een stevige crisis elke tien jaar is daarom een kwalijke gewoonte die we niet snel zullen afleren. Schrijf 2018 maar op als datum voor een nieuwe paniekaanval. De nieuwe regels zullen die crisis voorkomen noch genezen.
Ons geldsysteem is tot op het bot wankel en crisisgevoelig omdat het gebaseerd is op een ‘papieren’ standaard. De waarde van het geld wordt niet gedekt door goud of andere activa, maar wel door de belofte van de overheden en centrale bankiers om deze waarde te verdedigen. Zolang wij deze belofte met z’n allen geloven, is er op korte termijn weinig aan de hand. Maar op langere termijn staat met een papieren geldstandaard niets of niemand een ongebreidelde geld- en kredietcreatie in de weg, ook de centrale bankiers niet. Ons systeem heeft geen remmen. Een lange golf van optimisme kan de kredietcreatie tot ver voorbij de grenzen van fatsoen en controle werpen, zoals in de jaren voor 2008-2009. Niet de verliezen op vastgoedmarkt op zich maakten van deze crisis een heel venijnig exemplaar, wel de ongecontroleerde schuldhefboom achter de hausse. Op de koop toe bestrijden de beleidsmakers deze crisis door nog meer geld en krediet te creëren. Dat is efficiënt op korte termijn, maar een slecht systeem saneren door het nog extremer toe te passen, zet weinig zoden aan de dijk op lange termijn.
De notie om elkaar met papieren beloftes te betalen (of in het ootje te nemen) is al ruim duizend jaar oud. Een kopertekort inspireerde de Chinese keizer Hien Tsung, die regeerde van 806 tot 821, om papiergeld te introduceren. De Mongolen namen samen met het Chinese Rijk dit concept over, en betaalden met papieren schuldbewijzen ‘alsof het goud en zilver was’. Omdat met de beloftes van de Mongoolse heersers niet gelachen werd, hield dit systeem vrij lang stand, tot ook de Mongoolse elite niet kon weerstaan aan de verleiding om steeds meer geld te drukken. Tussen 1190 en 1240 steeg de geldhoeveelheid met een factor 6 en de prijzen met een factor 20. In de 15de eeuw ging het papiersysteem verloren, en schakelde China over op een zilverstandaard die tot in de 20ste eeuw in gebruik bleef.
Via Marco Polo was het papiersysteem intussen ook in Europa beland, aanvankelijk zonder veel succes, zeker nadat in het begin van de 18de eeuw de eerste operatie van geldverruiming faliekant afliep in Europa, bijna 300 jaar dus voor Ben Bernanke ermee begon in de VS. De Franse koning Louis XV was failliet, maar de Schotse wiskundige, gokker en econoom John Law overtuigde de koning dat alle heil lag in de creatie van een bank die eigen papiergeld kon uitgeven. Law overspeelde echter zijn hand, creëerde onder meer de Mississippi-zeepbel, en het hele experiment eindigde in tranen en inflatie.
Pas na de Eerste Wereldoorlog maakte de Grote Depressie een definitief einde aan de goudstandaard die de wereldeconomie tot 1914 kende. De westerse mogendheden kampten met te grote oorlogsschulden en de democratisch verkozen regeringen waren niet meer bereid die offers te brengen die soms nodig zijn om de koppeling van de eigen munt met het goud te verdedigen. Binnenlandse groei en werkgelegenheid kregen voorrang op mondiale monetaire stabiliteit (deelname aan de eurostandaard verplicht de zuidelijke eurolanden nu om deze volgorde weer om te draaien). Precies omdat de meeste overheden de handen vrij willen houden en de kans willen behouden om de kluit te belazeren (door geld te drukken), is er nauwelijks vraag naar een stabieler geldsysteem. Nochtans toont de geschiedenis keer op keer aan dat een papieren geldsysteem een te gevaarlijk instrument is om in handen van politici te geven.
Na de Tweede Wereldoorlog werd in Bretton Woods een laatste keer een min of meer stabiel geldsysteem gebouwd, met als steunpilaren een dollarstandaard gedekt door goud, beperkte globale kapitaalstromen en de creatie van de Wereldbank en het IMF om landen in moeilijkheden bij te staan. De relatieve rust bleef bewaard tot de VS het systeem te veel misbruikten, en president Nixon in 1971 de dollarconvertibiliteit met het goud opblies. Sindsdien kennen we de papieren geldstandaard, met de onafhankelijkheid van centrale bankiers als laatste veiligheidsrem. De inflatie hebben Bernanke & co al een tijdje onder controle, maar hun palmares van financiële stabiliteit is memorabel slecht. We blijven veroordeeld om crisis naar crisis te sukkelen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier