Wat Piketty niet vertelt
Volgens topeconomen rammelt de bestseller van Thomas Piketty over de onrustwekkende inkomensverdeling aan alle kanten. Als zijn bevindingen op los zand gebaseerd zijn, betekent dat dan ook dat zijn beleidsaanbevelingen in de prullenmand moeten?
Wij hebben problemen met de feiten, de logica en de beleidsconclusies van Piketty’s boek.” Zó klinkt een academische afrekening. Ze komt van Alan Auerbach en Kevin Hassett, twee vooraanstaande economen die respectievelijk verbonden zijn aan de universiteit van California en het American Enterprise Institute. Het boek waar ze naar verwijzen, is de nieuwe bijbel voor de linkerzijde van het politieke spectrum, dat er talrijke argumenten in ziet voor een nieuwe herverdelingsslag.
In essentie toont de Franse rockster-econoom Thomas Piketty in ‘Kapitaal in de 21ste eeuw’ aan dat de groei van het vermogen hoger ligt dan die van de economie. Dat betekent dat steeds meer geld in de handen van de rijken belandt. Zijn lijvige werkstuk van meer dan 600 bladzijden verscheen eind 2013, maar pas met de Engelse vertaling die een paar maanden later verscheen werd de poort naar wereldwijde roem opengebeukt. Het invloedrijke weekblad The Economist riep de Fransman zelfs uit tot de ‘hedendaagse Marx’.
Auerbach en Hassett geven hun Franse vakgenoot uit hoffelijkheid eerst nog een compliment voor ze de hakbijl bovenhalen. “Piketty vertelt een meeslepend verhaal over de opmars van kapitaal en de machteloosheid achter het kapitalisme om iets te doen tegen de bedreiging voor de democratie. Die machteloosheid vloeit voort uit het steeds grotere vermogen en de steeds grotere concentratie ervan in de handen van enkelingen.” Maar hij doet dat met een aanpak die volgens hen ‘highly-stylized‘ is. Dat is academische codetaal voor ‘hij kiest er de cijfers uit die in zijn verhaal passen en negeert de andere’.
Vermogensbelasting
Ze illustreren dat met Piketty’s data over het vermogensaandeel van de 1 procent rijkste Amerikanen. Ze zetten de oorspronkelijke cijfers samen in een grafiek met de reeks die de Franse econoom daar heeft uit gebrouwen (zie grafiek 1% rijkste Amerikanen). Piketty nam onder meer gemiddeldes, liet bepaalde waarnemingen gewoon weg en gebruikte voor 2010 een cijfer van 2007, waardoor het lijkt alsof de financiële crisis van 2008 mee in rekening is gebracht. Zo geeft hij de indruk dat de vermogensongelijkheid in de voorbije veertig jaar enkel is toegenomen. “Met onze data lijkt die echter te dalen naar het einde van de reeks”, klinkt het bij Auerbach en Hassett. “De evolutie sinds de jaren zeventig is veel te onduidelijk om van een ‘fundamentele wet van het kapitalisme’ te spreken.”
Ze nemen ook aanstoot aan Piketty’s bewering dat het rendement op kapitaal hoger ligt dan de economische groei, wat zou betekenen dat de rijken met een steeds groter deel van de welvaartskoek gaan lopen. “Hij presenteert een panoramisch beeld van het jaar 0 tot het jaar 2100. Die uitzonderlijk lange reeks geeft de indruk dat het rendement op kapitaal na belastingen bijna altijd hoger ligt dan de groei. Maar het Amerikaanse systeem van inkomensbelasting bestaat pas sinds 1913.” (zie grafiek Rijken worden rijker, volgens Piketty)
Sindsdien ligt het vermogensrendement na belastingen bijna altijd onder de economische groei. Pas na 2012 tot aan 2100 ligt die in Piketty’s boek steevast hoger. “Maar dat zijn geen feiten, enkel projecties”, aldus Auerbach en Hassett.
Hun kritiek werpt een grote schaduw over Piketty’s aanbeveling dat een globale vermogensbelasting nodig is om de negatieve gevolgen van de toenemende concentratie van rijkdom af te wenden. Bovendien is de Fransman niet consistent, foeteren Auerbach en Hassett. “Uit Piketty’s eigen cijfers blijkt dat de recente groei in ongelijkheid grotendeels te verklaren is door de groeiende ongelijkheid van het inkomen uit arbeid. Dan is het toch vreemd dat zijn oplossing een vermogensbelasting is in plaats van een meer progressieve inkomensbelasting?”
Het belang van instituten
Ook Daron Acemoglu en James Robinson, zowat dé experts voor ongelijkheid en economische groei, hameren op die inconsistentie. “Hoewel Piketty in zijn vroegere onderzoek heeft aangetoond dat de reden voor inkomensongelijkheid in westerse economieën bij uiteenlopende lonen ligt, gaat zijn boek over een toekomst die gedomineerd wordt door kapitaalinkomsten, geërfd vermogen en rentenierende miljardairs. Hij definieert het kapitalisme op eenzelfde manier als Karl Marx. Ook die probeerde met het ‘historisch materialisme’ een algemene wet van het kapitalisme te vatten, één die de onvermijdelijke verpaupering van het proletariaat voorspelde.”
Door de enorme hoeveelheid data die Piketty in zijn boek opsomt over ongelijkheid, krijgt de lezer de indruk dat er een overweldigend bewijs is voor zijn wetten van het kapitalisme. Dat is onterecht, benadrukken Acemoglu en Robinson. “De belangrijkste economische kracht in Piketty’s boek — het verschil tussen de rente en de economische groei — kan de historische patronen van ongelijkheid niet verklaren. Er blijkt geen statistisch verband tussen te bestaan.”
De queeste van Piketty naar algemene wetten is zinloos, menen de economen, niet het minst omdat hij het belang van instituten, politiek en technologische evolutie negeert. “Elke geloofwaardige theorie over de aard en evolutie van ongelijkheid moet daarmee rekening houden. Marx miskende dat waardoor hij ondanks zijn eruditie, ambitie en creativiteit op een dwaalspoor belandde. Hetzelfde geldt voor Piketty’s meeslepende verhaal over de ongelijkheid in kapitalistische economieën.”
Om het belang van instituties te illustreren, geven ze het voorbeeld van Zwitserland en Oezbekistan. “Beide landen hebben een kapitalistische economie, maar ze hebben weinig gemeen voor welvaart en ongelijkheid omdat hun politieke en economische instellingen zo sterk verschillen. Oezbekistan lijkt wat dat betreft meer op het communistische Noord-Korea.”
Achterhaalde definitie
David Weil, professor economie aan Brown University, heeft het dan weer moeilijk met de titel van Piketty’s boek omdat het kapitaal van de 21ste eeuw niet hetzelfde is als dat van de 17de. “Piketty definieert ‘kapitaal’ als activa die vrij gekocht en verkocht kunnen worden. Drie eeuwen geleden was dat inderdaad ongeveer de enige vorm van vermogen. Maar daarna zijn er nieuwe vormen van vermogen ontstaan die om een veel ruimere definitie vragen.”
Hij geeft het voorbeeld van pensioenuitkeringen. “Aan het begin van de 19de eeuw bedroeg de levensverwachting voor een Franse man minder dan 60 jaar. Nu is dat bijna 80 jaar.” Het pensioen is ondertussen geen verzekering meer tegen het langlevenrisico, maar wel een uitkering tijdens een laatste, vaak lange episode van het leven. Pensioenuitkeringen zijn vermogenstransfers, maar niet van dezelfde aard als de ‘gewone’ vermogensopbouw, merkt Weil op. “Pensioenstelsels zijn typisch progressief, wat betekent dat de lagere inkomens relatief meer uitkering krijgen.” Dat Piketty dit soort kapitaal niet meerekent omdat het niet zomaar verhandeld kan worden, draagt dus bij aan een vertekend beeld van de vermogensevolutie, aldus Weil.
Misleidende focus
Niettemin bestaat er weinig discussie dat in de westerse landen de 1 procent rijksten de voorbije twintig jaar met een steeds groter deel van de welvaartskoek zijn gaan lopen. Dat erkennen ook Acemoglu en Robinson. Ze verklaren dat onder meer door de globalisering en technologische veranderingen die in de kaart spelen van goedgeschoolde werknemers.
“De focus op de 1 procent rijksten is echter misleidend voor waar het bij ongelijkheid echt om gaat”, merken ze op. Dat zijn de mogelijkheden die iemand heeft om vooruit te geraken in het leven. “Stel dat Warren Buffett en Bill Gates twee keer zo rijk worden op de kap van andere rijke individuen. Is de Amerikaanse samenleving daardoor dan minder op verdienste gebaseerd? Dat lijkt onwaarschijnlijk. Misschien zijn andere vormen van ongelijkheid wel relevanter, zoals die tussen de laagste en de middenklasse.”
Niettemin heeft de discussie over ongelijkheid naast een economische dimensie ook een ethisch aspect, zegt Glenn Rayp, professor economie aan de Universiteit Gent. “Ongelijkheid kan voortvloeien uit een verdienste, zoals hard werk, maar ook uit pech, zoals in een achtergesteld gezin geboren worden. Voor dat laatste zijn correcties nodig.”
Dat wil niet noodzakelijk zeggen dat elke onrechtvaardige ongelijkheid maximaal bestreden moet worden, legt Rayp uit. “Het is in zekere mate aanvaardbaar zolang de meerderheid er beter van wordt. Individuele verrijking kan bijvoorbeeld ruimere welvaartseffecten hebben. Het is wel cruciaal dat er een grote sociale mobiliteit bestaat. Dat is een andere manier om te zeggen dat mensen de mogelijkheid moeten hebben om zichzelf te verbeteren.”
Hoe staat het daar nu mee, anno 2015? Niet goed, vindt Rayp. “Er bestaat nu meer ongelijkheid dan economisch en ethisch verantwoord is. In de VS bijvoorbeeld, hebben de rijksten zowat als enige toegang tot het beste onderwijs en de beste gezondheidszorg.”
Ook Acemoglu en Robinson maken zich daar zorgen over. Hoe rijker de 1 procent, hoe groter het gevaar voor de democratie, merken ze op met een verwijzing naar het middeleeuwse Venetië. “Door hun economische macht beschikten de rijkste families daar na verloop van tijd over een politiek monopolie. Zo konden ze er- voor zorgen dat andere families geen toegang hadden tot lucratieve ondernemingen of handel konden drijven met verre bestemmingen. Op termijn luidde die politieke constellatie de economische achteruitgang van Venetië in.”
Misschien zaagt de hedendaagse vermogenselite op dit moment dus wel op dezelfde manier aan zijn eigen stoelpoten. Of zoals de Amerikaanse president John F. Kennedy bij zijn inaugurale speech in 1961 zei: “Als een maatschappij er niet in slaagt de velen die arm zijn te helpen, kan ze ook de weinigen die rijk zijn niet redden.”
DAAN BALLEGEER
“De evolutie sinds de jaren zeventig is veel te onduidelijk om van een ‘fundamentele wet van het kapitalisme’ te spreken” Alan Auerbach en Kevin Hassett
“De belangrijkste economische kracht in Piketty’s boek — het verschil tussen de rente en de economische groei — kan de historische patronen van ongelijkheid niet verklaren” Daron Acemoglu en James Robinson
“Ongelijkheid is in zekere mate aanvaardbaar zolang de meerderheid er beter van wordt. Individuele verrijking kan bijvoorbeeld ruimere welvaarts-effecten hebben” Glenn Rayp, UGent
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier