Wat de fiscus wel en niet mag vragen
Een van de meest gevreesde controlemiddelen waarover de fiscus beschikt, is de taxatie op basis van ‘tekenen en indiciën’. Normaal gaat de fiscus uit van de inkomsten die iemand heeft. Maar hij mag ook anders te werk gaan: niet vanuit de inkomsten, wel vanuit de uitgaven die iemand doet.
Stel: ik koop een huis of een personenwagen. Ik maak een dure reis of loop te pronken met een bontjas. Die aankopen en uitgaven kunnen alleen maar gebeuren als ik over de nodige middelen beschik. Welnu, de fiscus mag er volgens de wet van uitgaan dat de uitgaven die hij vaststelt, gedaan zijn met belastbare inkomsten. Als ik voor 50.000 euro uitgaven doe, maar volgens mijn belastingaangifte slechts een besteedbaar inkomen heb van 20.000 euro, dan mag de fiscus vermoeden dat het verschil gefinancierd is met belastbare, niet-aangegeven inkomsten. Hij mag dit verschil – ook ‘indiciair tekort’ genoemd – alsnog aan belasting onderwerpen. Tenzij de belastingplichtige met objectieve en controleerbare gegevens aantoont dat het verschil betaald is met andere middelen. Bijvoorbeeld met een lening, of met spaartegoeden waarover hij voorheen al beschikte, of met inkomsten die niet belastbaar zijn.
Een taxatie op basis van tekenen en indiciën is vooral gevreesd, omdat de bewijslast dat men de uitgaven niet met ontdoken inkomsten heeft gedaan, bij de belastingplichtige ligt. En omdat dit bewijs niet altijd eenvoudig te leveren is, zeker niet als de belastingplichtige niet helemaal zuiver op de graat is.
Het valt dan ook niet te verwonderen dat deze taxatiewijze aanleiding geeft tot tal van betwistingen. Vele draaien om de juiste verdeling van de bewijslast. Zodra er een positief verschil vastgesteld wordt tussen uitgaven en inkomsten, is het aan de belastingplichtige om aan te tonen dat hij het verschil heeft kunnen financieren met middelen die niet belastbaar zijn. Daarover bestaat geen betwisting. Evenmin wordt betwist, dat de fiscus het bestaan van een ‘indiciair tekort’ moet bewijzen. Hij moet aantonen dat de belastingplichtige uitgaven heeft gedaan waarvan het bedrag de aangegeven inkomsten overstijgt. In principe is het dus aan de fiscus om te bewijzen dat ik een nieuwe auto heb gekocht, bepaalde beleggingen heb gedaan, enzovoort.
Tegelijk geldt dat de onderzoeksbevoegdheden waarover de fiscus beschikt, hem onder meer het recht geven inlichtingen te vragen aan de belastingplichtige. De vragen om inlichtingen mogen slaan op alle verrichtingen waaraan hij heeft deelgenomen.
Bijgevolg rijst de vraag of de fiscus in het kader van een taxatie op basis van tekenen en indiciën aan de belastingplichtige mag vragen of hij dit jaar bijvoorbeeld een nieuwe auto heeft gekocht.
In de rechtspraak is bij herhaling geoordeeld dat de fiscus de belastingplichtige in principe niet – en zeker niet met algemene vragenlijsten – mag betrekken bij het verzamelen van inlichtingen over zijn uitgaven. Als dit toch gebeurt, is er sprake van een onrechtmatige omkering van de bewijslast. De belastingplichtige zou in dat geval met een dubbele bewijslast opgezadeld worden. Eerst zou hij zelf zijn uitgavenpatroon in kaart moeten brengen, terwijl hij vervolgens ook nog eens zou moeten aantonen dat hij die uitgaven – of althans het gedeelte dat uitstijgt boven zijn aangegeven inkomsten – gefinancierd heeft met niet-belastbare middelen. Dat is van het goede te veel. Het is aan de fiscus om te bewijzen dat de belastingplichtige bepaalde uitgaven heeft gedaan.
Een recent arrest van het Hof van Cassatie dreigde deze verdeling van de bewijslast op de helling te zetten. Het besliste dat de fiscus in het kader van een taxatie op basis van tekenen en indiciën wel degelijk gebruik mag maken van de informatie die de belastingplichtige in antwoord op een vraag om inlichtingen heeft gegeven, zelfs als die informatie een uitgave aan het licht brengt.
Volgt hieruit dat de fiscus toch aan de belastingplichtige mag vragen of hij bepaalde uitgaven heeft gedaan?
Dat is niet zeker. Het hof van beroep van Antwerpen heeft inmiddels beslist dat het recht om vragen te stellen niet onbeperkt is. De vragen moeten gaan over verrichtingen waaraan de belastingplichtige deelgenomen heeft. Dit veronderstelt dat de fiscus al op voorhand op de hoogte moet zijn van die verrichtingen. Op basis van deze rechtspraak is het bijgevolg uitgesloten dat de fiscus u vraagt of u dit jaar een grote reis hebt gemaakt. Maar als de fiscus op een of andere manier weet dat u een grote reis hebt gemaakt, bijvoorbeeld omdat uw verhaal in de krant stond, zou hij wel mogen vragen hoeveel die juist heeft gekost.
De rechtspraak van het hof van beroep van Antwerpen en die van het Hof van Cassatie zijn op deze manier op een goede manier verzoenbaar: de fiscus mag slechts bijkomende inlichtingen vragen over verrichtingen waarvan hij al een zekere voorkennis heeft; maar hetgeen u op die vragen antwoordt, mag hij tegen u gebruiken. Ook in het kader van een taxatie op basis van tekenen en indiciën. (T)
DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier