Wanneer komt de kentering?
Sinds de lancering van de euro ruim een jaar geleden, heeft de nieuwe munt van de Economische en Monetaire Unie bijna voortdurend aan waarde verloren.
Tegenover de Amerikaanse dollar deprecieerde de euro in de periode januari 1999 – februari 2000 met 15% en tegenover het Britse pond met zo’n 12%. Per saldo is de nominale effectieve wisselkoers van de euro – dit is de gewogen gemiddelde ontwikkeling van de wisselkoers van de euro tegenover de munten van de belangrijkste handelspartners – in de beschouwde periode met 12,5% verzwakt.
Toch overstijgt de waarde van de euro nog steeds de waarde van tijdens het grootste deel van de jaren tachtig. Hoewel de wisselkoersverzwakking van de euro op langere termijn dus gerelativeerd moet worden, blijft het een feit dat deze zwakke start zeker niet in de lijn van de verwachtingen lag en bovendien psychologisch een opdoffer betekent voor het hele EMU-project. Bij de start van de EMU gingen de meeste waarnemers er integendeel zelfs van uit dat de euro in waarde zou stijgen, rekening houdend met de positieve groeiverwachtingen voor de eurozone, het ruime overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans en het vooruitzicht van het verkleinen van de renteverschillen met de Amerikaanse dollar.
Drie redenen.
Grosso modo liggen drie redenen aan de basis van de teleurstellende prestatie van de euro op de wisselmarkten.
Ten eerste bleek de Amerikaanse economie toch veel beter te presteren dan de Europese. De economische expansiefase bleek in de Verenigde Staten immers nog niet aan elan in te boeten, waardoor zij begin dit jaar qua lengte zelfs het record van de gouden jaren zestig heeft gebroken. Gemiddeld is het reële bruto binnenlands product in de Verenigde Staten in 1999 met 4% gegroeid, wat bijna het dubbele is van de groei die in de EMU werd opgetekend. Nog opmerkelijker is dat deze uitzonderlijk lange fase van hoogconjunctuur gepaard ging met een inflatiepeil dat volkomen onder controle bleef. De daling van de werkloosheidsgraad tot 4%, het laagste peil in dertig jaar, ging immers niet gepaard met uit de hand lopende loonstijgingen dankzij forse productiviteitsstijgingen. Deze productiviteitsstijgingen worden voor een groot stuk toegeschreven aan de opkomst van de nieuwe economie, die samenhangt met de opkomst van internet en alle toepassingen die daarmee verband houden.
Dat brengt ons onmiddellijk tot de tweede reden voor de appreciatie van de dollar tegenover de euro. Meer bepaald het feit dat de Amerikaanse economie veel verder is gevorderd dan de Europese in de ontwikkeling van allerhande internettoepassingen, wat een sterk aanzuigeffect heeft gehad op de Amerikaanse beurs, onder meer vanuit de eurozone.
De derde oorzaak voor de verzwakking van de euro is van politieke aard. Nu het monetaire beleid voor de hele eurozone wordt gevoerd door de Europese Centrale Bank wordt het ontbreken van een politiek tegengewicht op Europees niveau des te duidelijker. De recente problemen in Duitsland in verband met partijfinanciering en in Oostenrijk met betrekking tot de regeringsvorming zetten dit nog eens in de verf. Bovendien kan er in dit verband ook op gewezen worden dat de Europese Centrale Bank zelf nog vrij onervaren is en op de financiële markten nog lang niet de geloofwaardigheid geniet van de Federal Reserve Board in de Verenigde Staten.
Niet noodzakelijk negatief.
Al deze redenen hebben tijdens de voorbije veertien maanden bijgedragen tot de verzwakking van de euro op de wisselmarkten. Toch dient deze ontwikkeling niet noodzakelijk negatief te worden onthaald. De depreciatie van de euro heeft er het voorbije jaar immers in belangrijke mate toe bijgedragen dat de Europese economie aanzienlijk aan kracht won via de verbetering van de Europese concurrentiekracht. Hoewel de economische groei in de EMU in 1999 wellicht slechts iets meer dan 2% bedroeg, verhult dit jaargemiddelde de sterke dynamiek die in het tweede halfjaar op gang is gekomen. Bovendien bleef het voornaamste negatieve effect verbonden aan een muntdepreciatie, namelijk een versnelling van de inflatie, uit. Zelfs ondanks de forse stijging van de internationale prijzen van ruwe olie, bleef de inflatie in het eurogebied beneden 2%. Het belangrijkste risico is dat het grote publiek door de externe zwakte van de euro op de wisselmarkten de euro als een zwakke munt waarneemt en stelt dat de oude, nationale munten toch veel sterker waren.
Bovendien wordt daardoor ook in de pre-in-landen de populariteit van de euro aangetast, wat de toetreding van die landen tot de EMU mogelijk doet uitstellen.
Roze toekomst.
De toekomstperspectieven voor de euro zijn echter positief. De onderliggende economische prestaties zijn immers sterk verbeterd in de EMU, wat wellicht zal resulteren in een versteviging van de munt. Bovendien hebben zich in de Verenigde Staten tijdens het voorbije jaar omvangrijke onevenwichtigheden opgestapeld op de betalingsbalans. Tot nu toe kon het recordtekort op de lopende rekening van de betalingsbalans in Amerika moeiteloos worden gefinancierd dankzij de spontane kapitaaltoestroom naar de aandelenmarkten, die daardoor inmiddels zeer duur geprijsd zijn. Zo’n situatie is op lange termijn echter moeilijk houdbaar, zeker naarmate de economieën in de eurozone betere prestaties optekenen. Daarnaast geloven sommigen dat ook de landen van de eurozone zullen genieten van de baten van de nieuwe economie en dat ook voor hen een fase van duurzame, inflatieloze economische groei is aangebroken. Europa mag echter niet op zijn lauweren gaan rusten. Hoofdreden van het Amerikaanse succes van deze nieuwe economie is immers de flexibiliteit van de markten, en in het bijzonder de arbeidsmarkten. Deze economische flexibiliteit is er zeker nog niet in Europa. Om de efficiëntie en de slagkracht van de Europese economie te versterken zijn structurele hervormingen noodzakelijk, waarbij deregulering en liberalisering centraal moeten staan. Dat zal echter nog veel inspanningen vergen.
caroline ven
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier