Wachten op Godot
Vijftien jaar na het dumpen van het laatste nucleair afval in zee, wacht ons land nog altijd op een definitieve oplossing voor het probleem. De politieke besluiteloosheid op zijn smalst.
Alleen oceanologen of diepzeeduikers, en dan nog, zouden het goedje kunnen terugvinden. Ter hoogte van de kruising tussen 40 à 50 graden noorderbreedte en 20 graden westerlengte in de Atlantische Oceaan liggen zowat 55.000 colli’s laag radioactief afval (LRA) “van Belgische origine” op de zeebodem te verkommeren. Het dumpen in de diepe zee gebeurde regelmatig tussen 1960 en 1983. Sinds ’83 is er in België gezocht naar alternatieven, maar verder dan interimoplossingen is nog geen enkel kabinet gekomen. De laatste maal dat een Belgische regering zich over deze netelige kwestie uitsprak, dateert van februari ’94. Toen werd beslist “de koe bij de horens te vatten”. Ook de ploeg Dehaene II nam bij haar aantreden vaste engagementen op zich. Maar wie met experts spreekt, weet dat het windstil is. “De kost van een niet-beslissing is vrij hoog,” zegt een insider die anonimiteit vraagt. De site van Mol-Dessel herbergt nu al bijna vijftien jaar lang het LRA, zogenaamd op tijdelijke basis. De burgemeesters van de beide gemeenten hebben genoeg van die politieke besluiteloosheid. In een recent pamflet spreken zij de vrees uit dat de Kempen “een nucleair opofferingsgebied” zal worden. Het woord “nucleaire vuilbak van België” wordt net niet in de mond genomen. “Maar door het uitblijven van politieke verantwoordelijkheid is het gevaar reëel dat het nu reeds aanwezige LRA er in de toekomst gewoon zal blijven,” orakelen de burgemeesters in hetzelfde schrijven.
INITIATIEF ?
Twaalf hoog, in de Brusselse Madoutoren, zetelt het Niras, de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Splijtstoffen. Het Niras, in 1980 bij wet opgericht om een beleid inzake nucleair afval uit te werken en toe te passen, kwam in april 1994 met een vrij explosief dossier voor de dag. In een zelfgemaakte studie werden 98 mogelijk gunstige zones geïdentificeerd voor natuurlijke berging van LRA. De gevolgen waren niet te overzien : alle genoemde gemeenten gaven zonder onderscheid aan dat zij géén kandidaat waren. “Zelfs op onze voorlichtingsvergaderingen, waarin we hamerden op de volstrekte veiligheid in geval van natuurlijke berging mochten we enkel en alleen passie en vijandigheid ervaren,” zegt Evelyne Hooft namens het Niras. Een jaar later, lente 1995, meldt het regeerakkoord “Dehaene II” dat de natuurlijke berging (ondergronds) moet vergeleken worden met de kunstmatige berging (opslag in bunkers aan de oppervlakte). Het Franse Soulaines (zie kader) geldt voor deze laatste methode als voorbeeld. Daarbij moet, steeds volgens het regeerakkoord, de kostprijs een doorslaggevende rol spelen. “Maar het probleem is dat de bevoegde minister Elio di Rupo nog geen enkel initiatief genomen heeft,” zegt een insider van het dossier. Dat is ook de mening van CVP-volksvertegenwoordiger Ingrid Van Kessel. Van Kessel kent deze materie door en door en werkt mee aan een nakend Cepess-standpunt. “Rond het dossier van de berging van LRA heerst momenteel vrij veel verwarring,” zegt Van Kessel. “Niemand weet nog waar hij aan toe is. De gemeenten in kwestie hebben vragen, maar ook de burgers. Hoe moet dat nou met dat laag radioactief afval ? In welk stadium bevindt zich het onderzoek ? Welke zijn de voor- en nadelen van deze of gene oplossing ? Wij dringen aan op een diepgaande wetenschappelijke analyse van alle hypotheses, waarin het veiligheidsaspect altijd voorop staat.”
MEERWAARDE.
Het Niras blijft inmiddels rusteloos verder “studeren”, ook na het “debacle” van april 1994. Zegt Frank Deconinck namens het Niras : “In de herfst willen we klaar zijn met een studie over de economische en ecologische gevolgen voor een gemeente die beslist LRA op te slaan op haar grondgebied. We moeten de passies van de gemeenten kunnen ombuigen tot een geïnformeerde besluitvorming. We kunnen daarbij wijzen op de absolute veiligheid en de eventuele economische meerwaarde voor een gemeente. In het Franse Soulaines wordt aangetoond dat een site voor LRA tewerkstelling en investeringen meebrengt. Vermits een gemeente een dienst verleent aan het hele land, kunnen zelfs directe financiële compensaties verantwoord zijn, zoals in Zwitserland gebeurt (200 miljoen op jaarbasis gedurende 40 jaar).”
Voor Frank Deconinck gelden er geen tien oplossingen. Zelf is hij uitgesproken voorstander van zogenaamde definitieve (onder controle gedurende de komende 300 jaar) oppervlakteberging. Ook een energie-expert pleit voor deze oplossing : “Opslag in bunkers heeft, in vergelijking met ondergrondse berging, alvast één groot voordeel : je begraaft geen probleem, je blijft je eigen controle organiseren.” Volgens Frank Deconinck is de kostprijs van zo’n berging (10 miljard ongeveer) voor de individuele verbruiker verwaarloosbaar klein : 0,2 centiem per kilo.
En waarom geen geologische berging ? Frank Deconinck : “Geologische berging is onaanvaardbaar voor LRA omdat de kostprijs dan onverantwoord hoog ligt. Ook lijkt het me met de huidige technologie minder veilig dan oppervlakteberging. In mijn voorstel wil ik graag oppervlakteberging gekoppeld zien aan de bescherming van een omliggend natuurgebied. Zo kunnen we aan de komende generaties een patrimonium aanbieden in plaats van een potentieel belastende erfenis. Maar dé vraag is natuurlijk : welke gemeente wil in dit scenario meestappen ?”
KAREL CAMBIEN
LAAG RADIOACTIEF AFVAL Wie wil het ?
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier