Wachten op 1998
Telecomuitbaters maken geen haast met de invoering van snelle verbindingen. Tot groot ongenoegen van de computerfabrikanten, die er hun groei door gefnuikt zien.
De verhouding tussen de computerfabrikanten en de telecomoperators loopt mank. Alles lijkt hen voor elkaar voor te bestemmen, van de multimedia tot de netwerkcomputer, maar toch gaat het fout. De stichter en topman van Intel, Andy Grove, legde in Londen voor een publiek van Europese journalisten de vinger op de wonde : “Ik ben ervan overtuigd dat de telecommunicatie een prachtige industrie is, maar ze is niet gewoon haar diensten in een concurrentiële omgeving te leveren.”
Grove, een spilfiguur op de markt van de pc’s, doelde niet alleen op de Europese operators, maar ook op hun Amerikaanse tegenhangers die in Europa vaak tot voorbeeld worden gesteld. Hij klaagde over de traagheid waarmee de snelle netwerken worden ontwikkeld die voor Internet of televisie-op-verzoek noodzakelijk zijn. De klassieke telefoonnetten zijn niet geschikt voor die toepassingen ze zijn gemaakt voor stemverkeer. Voor de overdracht van video met VHS-kwaliteit zouden ze zestig keer sneller moeten werken.
TRAAG MET ISDN.
Waar ligt het probleem ? De twee werelden zijn allebei hoogtechnologisch, maar volgen een tegengestelde economische logica. Computer- en softwarefabrikanten leven van de groei die verwekt wordt door de lancering van nieuwe producten. Elke nieuwe versie “doodt” de vorige en de markt. Maar de telecommunicatiebedrijven proberen hun dure infrastructuur zo lang mogelijk te exploiteren, om er het maximum aan inkomsten uit te halen. Zij hebben weinig zin om snelle, voordelig geprijsde netten te lanceren die met hun bestaande installaties zouden concurreren.
In België wordt het verschijnsel geïllustreerd door het ISDN ( Integrated Services Digital Network), dat voor intensieve gebruikers de opvolger van de telefoonlijn moet worden. Bij zijn lancering, in 1989 (!), werd het voorgesteld als het net van de toekomst, maar tot op heden heeft het nog maar ongeveer 43.000 aansluitingen, tegenover meer dan 4 miljoen telefoonlijnen. ISDN is tot vier keer sneller (128 kilobit/seconde) voor de overdracht van gegevens en omvat in de basisversie twee lijnen. Het systeem is echter nooit op een erg agressieve manier geprijsd of gepromoot gedeeltelijk om te voorkomen dat het klanten zou weghalen van de traditionele telefoonnetten en de gehuurde lijnen.
Belgacom is geen uitzondering. In de VS wordt het ISDN-systeem nauwelijks nog ernstig genomen en is het in de verschillende delen van het land niet in dezelfde mate ontwikkeld, zodat het in de praktijk soms onbetrouwbaar is.
Ook nu Belgacom nieuwe aandeelhouders en een dynamischer beleid heeft gekregen, blijft de kern van het probleem hetzelfde. Walter Catlow, executive vice-president van Ameritech, de belangrijkste privé-aandeelhouder van Belgacom, heeft in oktober 1996, bij de oprichting van Ameritech Europe, verklaard dat hij liever de verkoop van de bestaande producten wil bevorderen dan nieuwe diensten in het leven roepen. De verkoop van tweede residentiële lijnen of het stimuleren van abonnementen op de Comfort Services lijkt hem interessanter dan de ontwikkeling van snelle verbindingen.
SNELWEGEN LOKKEN.
In de wereld van de informatica is deze keuze er niet. Daar verdient men zijn geld door nieuwe producten met betere prestaties en bijkomende functies aan te bieden. Die verbeteringen zijn vandaag gedeeltelijk gekoppeld aan de telecommunicatie : de droom van de informatiesnelwegen die Bill Gates en andere topfiguren uit de wereld van de chips en software koesteren, en die politici aan beide zijden van deOceaan inspireert. Veel bedrijven testen technieken uit die de prestaties van het ISDN overtreffen zo wordt het mogelijk om via een gewone telefoonlijn videosignalen over te brengen en tegelijk normaal te telefoneren. Deze techniek ( ADSL : Asynchronous Digital Subscriber Line) staat momenteel centraal in de “strategische discussies” van Belgacom en andere operators. “Het is een delicaat onderwerp,” zegt één van de betrokkenen in België. “We moeten zorgen dat we de markt van de gehuurde lijnen en van ISDN niet ondermijnen.”
SELECTIEF VERNIEUWEN.
Nieuwigheden worden op een selectieve manier ingevoerd. Alleen wanneer ze het verkeer vergroten (GSM, semafoon) worden ze echt gestimuleerd. Vergeleken daarmee kent de markt van de informatica veel meer innovaties en omwentelingen. De telecommunicatie-operators hebben hun redenen om voorzichtig te zijn. Ze behouden nog tot in 1998 in Europa (met uitzondering van Groot-Brittannië) het voordeel van het monopolie van de lokale aansluitingen. Gezien hun vrij hoge kosten brengen ze deze inkomsten liever niet in het gedrang, ook omdat ze in veel gevallen (Frankrijk, België, Italië) nog steeds de gevolgen dragen van het openbaar beheer : ze zijn verplicht geweest om duur materieel uit eigen land te kopen en de werkgelegenheid te ondersteunen. In de VS heeft het lokale monopolie van de Baby Bells (de regionale telefoonmaatschappijen) tot een bureaucratische mentaliteit geleid. Daarnaast hebben de Amerikanen, met hun beter gevoel voor marketing, nieuwe inkomsten gehaald uit bijkomende diensten zoals voice mail, identificatie van de beller enzovoort. Liever dan met hun eigen producten te concurreren, richten deze bedrijven hun investeringen op de ontwikkeling van niet-concurrerende activiteiten, zoals de participatie in buitenlandse GSM-netten of zelfs in andere operators.
FINSE UITZONDERING.
Sommige operators leggen meer durf aan de dag. Telecom Finland, bijvoorbeeld, stapt in de Internet-telefonie. De Finse operator, die geen monopolie geniet, heeft als eerste besloten een service aan te bieden die in de ogen van de meeste operators rampzalig is. Anders dan bij de telefoon, belt men via Internet altijd tegen hetzelfde tarief, ongeacht de afstand. Telecom Finland hoopt echter diensten met toegevoegde waarde te verkopen, zoals voice mail, en denkt dat, gezien het geringe aantal Internet-gebruikers (300.000 tegen 5 miljoen telefoonlijnen), het Internet zijn traditionele telefoonnet niet zal ondergraven.
Het Scandinavische voorbeeld toont dat de concurrentie de telecomoperators van houding kan doen veranderen. In de VS, waar vorig jaar de volledige concurrentie werd ingevoerd, zullen we misschien dezelfde evolutie zien tot tevredenheid van Andy Grove. In de oude situatie was de sector zorgvuldig in vakjes verdeeld : de plaatselijke vertakkingen waren in handen van gereglementeerde privé-monopolies, terwijl de interzonale verbindingen ( long distance) concurrentieel waren. Elke Amerikaanse abonnee maakt dus gebruik van twee maatschappijen. De nieuwe “volledige concurrentie” zet de oude plaatselijke monopolies aan tot meer dynamisme. PacTel en Ameritech, twee Baby Bells, hebben al aangekondigd dat ze vanaf dit jaar ADSL zullen invoeren maar dan wel voor de professionele markt, met abonnementen van minstens 6000 frank per maand en met modems van 40.000 frank.
STILLE STAAT.
In tegenstelling met de VS, waar alles zich in de privé-sector afspeelt, is bij veel Europese operators de overheid een belangrijke aandeelhouder. Die overheid heeft dus alle ruimte om de “natuurlijke” weerstand van de operators tegen nieuwe, snelle netwerken tegen te gaan, met het argument dat het hier om een economische noodzaak gaat. Ze kan ook een beperkt beleid aanmoedigen, zoals de aansluiting van de scholen op een snel netwerk. Eigenaardig genoeg blijft de overheid echter veeleer passief. Ze maakt zich vooral zorgen over de gevolgen van de volledige concurrentie in 1998. In België streeft de regering op het vlak van de telecommunicatie vooral naar een “universele dienstverlening”, het recht van elke burger op een bepaald aantal communicatiediensten. Voor de behoefte van snelle communicatie heeft ze geen oog, behalve op een defensieve manier : minister van Communicatie Elio Di Rupo is van plan het gebruik van de netten te belasten.
ROBERT VAN APELDOORN
HET HUWELIJK TUSSEN TELEFOON EN COMPUTER Niet vanzelfsprekend.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier