Voeten op de grond
Van hoopvolle opklaring kleurt het ondernemingsklimaat in Congo, na vier maanden Kabila-bewind, somberder. De ontnuchtering na de euforie.
Kinshasa, Katanga.
Nonchalant geeft een topman van een internationale financiële instelling in Washington zijn cynisch commentaar op de regering van president Kabila : ” It’s a black hole,” zegt hij tegen gewaarborgde anonimiteit, ook van de betreffende instelling waarvoor hij werkt. Nochtans waren ze in Washington, vlak na de regimewissel, erg optimistisch. Ook buitenlandse ondernemers gewaagden van een “verfrissende wind” (zie Trends, 3 juli ’97). Eind juni keerde een topdelegatie van de Wereldbank met vlag en wimpel uit Kinshasa terug : “De machine is startensklaar,” klonk het enthousiast. Een maand later deed een zending van het Internationaal Muntfonds het rondje nog eens over, maar toen was de verwarring al compleet : “Geen flauw benul welke richting het uitgaat. Niemand weet welke doelstellingen de huidige machthebbers in Kinshasa voor ogen hebben.” Na de Wereldbank en het IMF liep een ministeriële trojka van de Europese Unie nog even langs. “Ze liet zich zand in de ogen strooien en neemt haar wensen voor werkelijkheid,” oordeelt de man in Washington.
“Blanke Congolezen” wuiven de “zure oprisping” uit Washington weg : “De Wereldbank en het IMF worden nu geconfronteerd met sprekspartners die de internationale financiële instellingen met de neus op hùn verantwoordelijkheid durven drukken : Congo is niet geneigd schulden terug te betalen voor onproductieve ‘witte olifanten’ die deze instellingen onder één hoedje met het Mobutu-bewind gretig gefinancierd hebben. Zulke stoute taal brengt de hoge heren in Washington van hun stuk.”
Zoals vaker in Congo/Zaïre schuilt de realiteit achter een veelvoud van interpretaties, gevoeligheden en gezindheden. Maar zeker is dat de buitenlandse bedrijfsleiders, die één maand na de machtsovername door Kabila met goede moed oude expansieplannen opdiepten, opnieuw met de beide voeten op de grond staan.
“Ministers die aanvankelijk de indruk wekten schoon schip te willen maken en de handen aan de ploeg te slaan, blijven ter plaatse trappelen,” constateren de enen. En ze verwijzen naar toenemende spanningen aan de top en onduidelijkheid over wie in Kinshasa het beleid bepaalt. “Manifeste onkunde van onervaren nieuwkomers werkt verlammend en leidt tot absurde contradicties,” is een veel gehoorde klacht. Waarop anderen koeltjes repliceren dat er “eigenlijk niets aan de hand is, behalve dat de euforie is weggeëbt.” En de Congolese realiteit zich weer opdringt in al haar soms verrassende paradoxen.
Zo zit momenteel de verkoop van de brouwerijen in de lift. En precies het bierverbruik gold altijd als een betrouwbare barometer van de Congolese economie. Eenzelfde indicator is de verkoop van panen, kleurrijke, gegeerde batikdoeken voor vrouwen. Ze worden lokaal geproduceerd door Utexafrica (90 % van het Belgische Texaf) en de verkoop stijgt. Panen zijn een tweede conjunctuurverklikker, want ze dienen als een soort belegging voor slechtere tijden. Ook Patrick Van de Velde, exclusief verdeler van de veel duurdere ingevoerde Hollandse panen, bevestigt dat de kostbare Vlisco waxen vlot van de hand gaan in Kinshasa en Oost-Congo.
Het bierdebiet van de mannen in de volkswijken en het pronken met elegante stoffen door de Congolese vrouwen mag dan haaks komen te staan op de gedempte verwachtingen van de buitenlandse ondernemers, in Congo/Zaïre hebben althans de oude rotten leren leven met de jojo’s van opverende en plots instortende economische en politieke conjunctuurbewegingen. De schuchtere, maar bemoedigende heropleving van de economie na de komst van Kabila is nauwelijks vier maanden later omgeslagen in een bijna economische stagnatie, ondanks het stilvallen van de voordien voortrazende inflatie.
Verandering kon alleen verbetering zijn, dacht men. Maar de kortstondig bedwongen corruptie steekt ook alweer de kop op. “In een meer subtiele vorm, minder brutaal dan onder het Mobutu-bewind, maar wel op alle niveaus.” Realisten erkennen dat Kabila niet meer middelen ter beschikking heeft dan het Mobutu-regime. Voor brede lagen van de stadsbevolking zijn de dagelijkse beslommeringen nog altijd dezelfde en zolang de ambtenarij geen menswaardig loon ontvangt, zal zij aanvullende alternatieven blijven zoeken. “In Zuid-Afrika is Mandela er nog niet in geslaagd de lonen van de zwarten te vervijfvoudigen, waarom zou Kabila in een handomdraai de geërfde knoeiboel kunnen wegvegen ?” werpt een zakenman in Lubumbashi op.
Opvallend is het mildere oordeel
van buitenlandse ondernemers in Katanga, Kabila’s thuisbasis. Men beklemtoont er liever positieve resultaten, zoals de muntstabiliteit (omdat het uitkieperen van tonnen zaïre-briefjes door dubieuze Mobutu-generaals abrupt gestopt is) of het uitbetalen van de lonen door de kopermaatschappij Gécamines (6,5 miljoen VS-dollar per maand) wat de Katangese economie heeft aangezwengeld. De Belgen verwijzen ook graag naar het feit dat de Katangese gouverneur Gaëtan Kakudji zich met jonge raadgevers omringt die soms twintig jaar in België gewoond hebben en een goede verstandhouding met de Belgen nastreven.
Privé-bedrijven financieren wegenwerken
In Katanga wordt in elk geval niet gewacht op de welwillendheid van de Wereldbank : vier buitenlandse privé-bedrijven financieren er herstellingswerken aan de verkeersader Lubumbashi- Kasumbalesa, 120 km richting Zambia : 600.000 VS dollar in ruil voor belastingvermindering. Ook zware vrachtwagens uit Zuid-Afrika dragen via tolheffing hun steentje bij. Later zal de privé-sector nog 400.000 dollar aanbrengen voor de reparatie van de weg Likasi-Kolwezi.
Belgische onderaannemers en toeleveringsbedrijven aan GCM (Gécamines) verheugen zich over regelmatige betalingen sedert de machtswissel. Patrick Van de Velde van Remaco levert staal, spoorweg- en mijnbouwmaterieel aan GCM. Stephane Jadin, algemeen-directeur van Acec-Congo (overgenomen door het Franse GEC Alsthom), onderhoudt elektrische motoren in de Acec-werkplaatsen van Likasi. Mecelco (nog een Texaf-bedrijf) bouwt in Lubumbashi voor de kopermaatschappij spoorwegwagons en warmteketels ; Fondaf vervaardigt er wisselstukken voor GCM en voor de spoorwegmaatschappij SNCC ; Saer en Trabeco van de familie Couttenier werken in onderaanneming voor de Zuid-Afrikaanse mijngroep JCI.
Allemaal kijken ze hoopvol uit naar het heropstarten van de mijnactiviteit van de vervallen staatsonderneming en van de nieuwe Canadese en Zuid-Afrikaanse mijngroepen (zie Trends, 21 augustus 1997). Een vooruitzicht dat gewillig de recente economische vertraging, die ook in Katanga voelbaar is, compenseert.
Jean-Pierre Deléglise (Mecelco) ervaart “inderdaad een minder vlotte relance van de economische activiteit dan we hadden verwacht,” maar blijft optimistisch gestemd. Hoewel niemand ontkent dat de door GCM hervatte betalingen aan haar leveranciers sinds kort toch weer zijn gaan slabakken. Er wordt gefluisterd dat de terugbetaling van de oorlogsschuld aan de bevriende regimes uit de buurlanden, die Kabila in het zadel hielpen, nu ook begint te wegen op de verse exportopbrengsten van Gécamines. Wat zou kunnen verklaren waarom de staatsinkomsten stagneren, terwijl het nieuwe regime nochtans streng toeziet op het innen van belastingen en op douaneheffingen.
Jacques Somville (Fondaf) toont echter begrip voor het dilemma waar GCM vóór staat : “Ofwel worden we als toeleveringsbedrijven stipt betaald en zal Gécamines de boeken moeten neerleggen, of we geven de maatschappij in ieders belang wat zuurstof en ruimte om eerst de nodige investeringen te doen.” Het blijft dus koorddansen.
Niettemin heeft in Kinshasa
de tot Belg genaturaliseerde Libanees Ghassan Ahmad (Nataly’s Group) net 1,5 miljoen VS-dollar geïnvesteerd in een ultramoderne industriële bakkerij. Het is al nacht wanneer hij ons naar een verloederde industriewijk buiten Kinshasa rijdt onderweg opmerkend dat er geen enkele wegversperring is van lastige soldaten “wat onder het vorige bewind ondenkbaar was.” Badend in het licht van hoge projectoren, doemt onverwachts in de duisternis, als een fata morgana, een fabrieksterrein op van 25.000 m². Keurig onderhouden, omringd met hoge muren en 16.000 m² fabriekshallen in spanbeton, netjes geschilderd : dit was Sozaplast, ooit de grootste plasticverwerkende fabriek van Congo. Moegetergd had de vader van Ghassan Sozaplast gesloten, nadat hij door de Zaïrese overheid van gesjoemel beschuldigd werd : “Uitgerekend door mensen die zelf niets anders gedaan hebben, maar nooit één frank in hun land investeerden. Dit gebouwencomplex heeft 200 miljoen Belgische frank gekost ; vandaag wil niemand er zeg maar 60 miljoen voor geven. Maar als het nieuwe Congo uit de startblokken geraakt, is het zeker 600 miljoen waard,” lacht Ghassan Ahmad, die de gok aandurft : “We hebben hier geen kleine machientjes in een hoekje neergezet. Dit is een investering voor de lange termijn.”
Even onwankelbaar is het vertrouwen van Claude Froidbise. Hij relativeert de soms onrustwekkende verhalen, vooral in Kinshasa, over een toenemend-beklemende sfeer : geruchten over het afluisteren van telecommunicaties, van rivaliteit tussen verschillende veiligheidsdiensten en legereenheden, van een aanslepende rechtsonzekerheid. Groupe-Froidbise, bestaande uit Cogenaf (100.000 ha plantages), Sodimel (distributie van elektrisch materieel en dieselmotoren) en Procoki (bouwmaterialen), stelt in Congo 3000 mensen tewerk en heeft filialen in Ruanda en Burundi. “Wie niet met Ruanda en Burundi vertrouwd is, ontwaakt natuurlijk in een compleet ander land. Vooral na de jaren ’90 van ongebreidelde vrijheden, lijkt het alsof een loodzware mantel op Kinshasa weegt. En dat veroorzaakt nervositeit. We moeten deze evoluties echter in hun bredere Afrikaanse context plaatsen en ons aanpassen. Die aanpassing is natuurlijk moeilijker als de verhoopte veranderingen uitblijven.” Froidbise ontwaart nog geen objectieve signalen die zouden kunnen doen geloven in een relance van het land. “Tot nu hebben we de nieuwe machthebbers vooral hun blindelings geloof in de potentialiteiten van Congo horen verkondigen. Ze moeten nu snel bewijzen dat ze ook over de middelen beschikken om dat potentieel tot ontwikkeling te brengen.”
ERIK BRUYLAND
CLAUDE FROIDBISE (GROUPE FROIDBISE) Leren leven met een beklemmend klimaat dat uit Ruanda en Burundi is overgewaaid.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier