VIJF EEUWEN VECHTEN
“Vlaanderen was het Silicon Valley van de middeleeuwen”, is de boodschap die Fernand Huts uitdraagt met een tentoonstelling en een boek. Maar de middeleeuwen was ook een tijd van diepe crisissen en zware politieke en sociale spanningen.
In de middeleeuwen ontwaakte in de Zuidelijke Nederlanden een nieuwe mens: de ondernemer. Hij was een durver met een neus voor innovatie en hij dacht internationaal. Hij creëerde welvaart, rukte zich los uit het keurslijf van de adel en de kerk, en legde de basis van de vrije markt en het kapitalisme. Dat is de boodschap die Fernand Huts, de voorzitter van Katoen Natie en Indaver, uitdraagt met de expo Voor God & geld. Veel stukken komen uit zijn kunstverzameling, The Phoebus Foundation.
Hij en curator Katharina Van Cauteren vertellen de geschiedenis van het middeleeuwse Vlaanderen ook in een gelijknamig boek – Van Cauteren bekijkt die door een cultuurhistorische bril, Huts door die van de ondernemer. “Vlaanderen was het Silicon Valley van de middeleeuwen”, zegt hij. “We hebben vijf gouden eeuwen beleefd, en daarna hebben we ook nog eens de Gouden Eeuw van Holland mogelijk gemaakt. Die belangrijke periode maakt deel uit van onze identiteit.” Volgens hem kunnen we lessen trekken uit het verleden: “De alarmsignalen die wijzen op de gevaren van het verlies van welvaart, rijkdom en welzijn flikkeren. Of hoe de geschiedenis zich herhaalt.”
Huts is niet te beroerd om bij de tentoonstelling een tweede boek te laten verschijnen dat een stuk genuanceerder is. In Gouden tijden zetten historici op een rijtje wat bekend is over de sociaaleconomische geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden vanaf de elfde tot de zestiende eeuw. Zo bekeken waren het geen vijf eeuwen van aanhoudende groei en bloei, maar ook tijden van diepe crisissen en zware politieke en sociale spanningen, waarin er voortdurend alarmsignalen afgingen. “Het was vijf eeuwen vechten”, zegt professor Peter Stabel, hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de UA. Een overzicht in acht sleuteljaren.
1000 De eeuw van het schaap
Al sinds de vroege middeleeuwen werd in Vlaanderen land gewonnen op de zee. Die zilte gebieden waren enkel geschikt om er schapen op te laten grazen. Van de wol werden vanaf de elfde eeuw stoffen geweven in de jonge steden die groeiden aan rivieren of nabij abdijen en burchten. Er ontstond een textielindustrie die in Europa haar gelijke niet had. Elke fase van het maakproces werd opgesplitst en toevertrouwd aan gespecialiseerde arbeiders – vaak kleine onderaannemers – om zo veel mogelijk te kunnen produceren. Werkvolk was er genoeg: er was een voortdurende instroom van mensen van het platteland die hun geluk kwamen zoeken in de steden.
Al snel trokken kapitaalkrachtige kooplui de touwtjes naar zich toe. Een van die textielbaronnen was Jehan Boinebroke in Douai. Hij leverde de grondstoffen, controleerde de productie, organiseerde de logistiek én handelde in de afgewerkte stoffen. Bovendien verhuurde hij ook nog eens de huizen waar zijn ambachtslui in werkten.
Vanaf de twaalfde eeuw werd Vlaams laken verkocht van de Middellandse tot de Baltische Zee. De Vlaamse steden bleven groeien tot in de dertiende eeuw. In 1300 woonden in Gent 60.000 mensen. Dat was minder dan Parijs, Venetië en Genua, die ruim 100.000 inwoners hadden. Maar nergens lagen de steden zo dicht bij elkaar als in de Zuidelijke Nederlanden. Een op de drie mensen woonde er in de stad.
De rijke ondernemers hadden geen scrupules om de levensstijl van de edelen te imiteren. Toen de Franse koningin in 1301 Brugge bezocht, stelde ze verontwaardigd vast: “Ik dacht dat ik alleen koningin was, maar ik zag honderden koninginnen rondom mij.”
1127 Baas in eigen stad
De adellijke machthebbers stimuleerden de economische activiteit in de groeiende handelscentra, die hun mooie inkomsten kon opleveren. In ruil daarvoor dwongen de steden rechten af. Ze werden een belangrijke machtsfactor. Dat bleek voor het eerst in 1127, toen ze na de moord op de Vlaamse graaf Karel de Goede een stevig aandeel hadden in de benoeming van zijn opvolger. Maar de vorsten lieten de steden nooit de vrije hand. Het getouwtrek om de macht bleef een constante tijdens de middeleeuwen.
Ook tussen de steden was er een bitse concurrentie. Als een buur een te grote economische bedreiging werd, durfde een militaire expeditie weleens orde op zaken te stellen. Dat hielp doorgaans weinig: de slachtoffers riepen de vorst te hulp om hun rechten te verdedigen.
1302 Kmo’s aan de macht
Vanaf de jaren 1280 kwam het stadsproletariaat van wevers, volders en ververs geregeld in opstand om hun deel van de winsten op te eisen. Ze waren per beroepsgroep verenigd in ambachten. Toen de textielbaronnen samenspanden met de Franse koning om de macht van de graaf van Vlaanderen in te perken, kozen die vakverenigingen de kant van de graaf. Op 11 juli 1302 hielpen ze tijdens de Guldensporenslag het puikje van de Franse adel in de pan te hakken. Het werd een doorbraak: de ambachten dwongen inspraak af in het bestuur van de steden.
De rijke kooplieden bleven de handel wel domineren, maar de textielnijverheid werd een zaak van kleine ondernemers – “daar liggen de roots van Vlaanderen als kmo-land”, beweert professor Stabel. Tot verbazing van buitenlanders waren er ook veel vrouwen bij die middenstanders. De ambachten zagen toe op de kwaliteit die hun leden afleverden, en hadden vrijwel een monopolie op de productie en de verkoop. Deels fungeerden ze als sociaal vangnet. Leden die tijdelijk arbeidsongeschikt waren, kregen een vergoeding uit de ambachtskas.
1310 Een vreemde crisis
In de waanzinnige veertiende eeuw beleefde Europa de moeilijkste tijd in zijn geschiedenis. In de jaren 1310 brak de Grote Hongersnood uit, in de jaren 1340 veegde een pestepidemie een derde van de bevolking weg. De groei van de Vlaamse steden stopte. Toch kwamen de stedelingen als winnaars uit de crisis. Door de kleinere vraag naar voedsel daalden de landbouwprijzen, en doordat arbeidskrachten schaars waren, gingen de lonen van de ambachtslui omhoog. Die toegenomen koopkracht gaf de economie een nieuwe boost. De stedelingen konden een groter deel van hun inkomen spenderen aan luxegoederen zoals kleding, meubels en kunstvoorwerpen.
1315 Brugge modestad
Ondernemen is zich aanpassen. Toen de Vlaamse textielondernemers eind dertiende eeuw hun marktaandeel zagen krimpen, schakelden ze massaal over op de productie van luxelaken. Door oorlogen kreeg de handel over het land een knauw. Maar de Vlaamse handelaars hoefden niet langer naar het buitenland te reizen: het buitenland kwam van overzee naar Vlaanderen. Vanaf 1315 deden Venetiaanse en Genuese galeien regelmatig de haven van Brugge aan. De stad groeide uit tot de ontmoetingsplaats van handelaars uit Italië, Frankrijk, Spanje, Portugal, Duitsland en Schotland, die er agentschappen (‘naties’) oprichtten.
Brugge werd de modehoofdstad van Europa. Er werkten kleermakers, pelsbewerkers, hoedenmakers en harnassmeden, naast juweliers en borduurwerkers. Echt vrij was die handel niet. Voor elke transactie was de interventie van een Brugse makelaar verplicht. Maar in het kosmopolitische Brugge mochten de inwoners wel stoffen kopen die niet lokaal waren gemaakt. Elders in Vlaanderen kon dat niet.
Tot het einde van de veertiende eeuw was kunst een zaak van de adel en de kerk alleen. Ook daar pleegden de burgers een machtsgreep. Kunstenaars als Jan Van Eyck en Hans Memling – een geïmmigreerde Duitser – maakten schilderijen voor de rijke Bruggelingen en de buitenlandse kooplui en diplomaten. In de Zuidelijke Nederlanden werden ook voor het eerst kunstvoorwerpen voor de vrije markt gemaakt. “Alleen de middenklasse kocht schilderijen”, zegt professor Stabel. “De hoge adel zag die als kunst voor parvenu’s. Het ultieme luxeproduct waren de wandtapijten die werden gemaakt in Brussel, Doornik en Arras.”
1330 Geld stinkt niet
Handel heeft een goed draaiende financiële sector nodig. Ook die kreeg de wind in de zeilen. Handelaars konden geld op depositorekeningen storten, overschrijvingen doen, geld wisselen en verzekeringen en leningen afsluiten, en er werd gehandeld in schuldbrieven. Veel van die nieuwigheden kwamen uit Italië. “Ook de wedstrijd om wie het kapitalisme heeft uitgevonden, zouden we van Italië verliezen”, stelt professor Stabel vast.
De handelaars kwamen in Brugge vanaf de jaren 1330 samen op het plein voor de woning van de familie Van der Buerze. Die plek werd het financiële centrum van Noord-Europa en maakte een begrip van het woord ‘beurs’. Aandelen van ondernemingen werden er niet verhandeld. Dat gebeurde pas op de beurzen vanaf de zeventiende eeuw.
De kooplui – en vooral de geldhandelaars – hadden lang een imagoprobleem. Winst maken stond in een kwaad daglicht. “Een koopman kan zelden of nooit genade vinden in de ogen van God”, had de kerkvader Hiëronymus gewaarschuwd. Dat negatieve beeld veranderde in de late middeleeuwen, naarmate bleek dat het streven naar winst de welvaart ten goede kwam. Veel geldhandelaars hingen schilderijen op in hun kantoren die hen eraan herinnerden dat ze maatschappelijk verantwoord moesten ondernemen.
1488 De eeuw van Antwerpen
Brugge was niet het enige handelscentrum in de Zuidelijke Nederlanden. Vanaf de jaren 1460 verloor de stad steeds meer terrein aan Antwerpen. Haar rol was helemaal uitgespeeld toen ze zich verzette tegen het gezag van Maximiliaan van Oostenrijk. In 1488 beval de Habsburgse vorst dat de internationale handelsnaties naar Antwerpen moesten verhuizen. Slechts een handvol keerde terug. In de Lage Landen kwam een braindrain naar Antwerpen op gang. In 1500 woonden er 40.000 mensen, vijftig jaar later waren dat er 100.000.
De stad investeerde in het eerste stenen beursgebouw. De haven trok handelsgoederen uit Europa, de Nieuwe Wereld en Azië aan, en verscheepte luxegoederen uit de Zuidelijke Nederlanden naar het buitenland. “Goede goden! Antwerpen is niet de rijkste stapelplaats van Brabant, maar van de hele wereld”, joelde de Engelse humanist Roger Ascham toen hij de stad bezocht.
1585 De Val van Antwerpen
Ook Antwerpen viel van zijn voetstuk door een opstand. Vanaf 1566 werden de Lage Landen verscheurd door een godsdienstoorlog. Veel steden – ook Antwerpen – riepen zich uit tot calvinistische stadsrepublieken. Met de Akte van Verlatinghe lieten ze weten dat ze de Spaanse koning Filips II niet langer erkenden – later diende dat document als model voor de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring. De Spaanse generaal Alexander Farnese begon een tegenoffensief en heroverde een deel van de Nederlanden. In 1585 viel Antwerpen. Tienduizenden Vlamingen emigreerden naar het Noorden. Antwerpen bleef een belangrijk economisch centrum, maar verloor zijn internationale uitstraling. Amsterdam nam die rol over.
“Maar de omslag was al langer bezig”, nuanceert professor Stabel. “De Antwerpse haven was vooral op het binnenland gericht. Midden de zestiende eeuw nam het belang van de maritieme handel toe. De haven van Amsterdam was daarin gespecialiseerd. Ook zonder de Val van Antwerpen had Holland zijn Gouden Eeuw beleefd.”
De expo Voor God & geld loopt tot 1 januari 2017 in het Caermersklooster in Gent.
Katharina Van Cauteren en Fernand Huts, Voor God & geld, Lannoo, 336 blz., 45 euro.
Peter Stabel en Véronique Lambert (red.), Gouden tijden, Lannoo, 556 blz., 125 euro.
WIM VER ELST
“We hebben vijf gouden eeuwen beleefd, en daarna ook nog eens de Gouden Eeuw van Holland mogelijk gemaakt” – Fernand Huts
“Ook de wedstrijd om wie het kapitalisme heeft uitgevonden, zouden we verliezen van Italië” – Peter Stabel
“Ook zonder de Val van Antwerpen had Holland zijn Gouden Eeuw beleefd” – Peter Stabel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier