Twee zekerheden in onzekere tijden
De wereldeconomie heeft een van haar meest bloeiende periodes achter de rug. De voorbije vijf jaar groeide ze met gemiddeld 5 % per jaar; het voorbije decennium met gemiddeld 4,2 %. We moeten al bijna een halve eeuw teruggaan in de annalen om nog dergelijke lange periodes van reële economische groei te vinden. Voor het lopende jaar ziet het er echter allemaal wat beroerder uit. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) schroefde onlangs zijn groeivoorspelling voor 2008 voor de wereldeconomie terug tot 4,1 %, fors minder dan de 4,8 % die in oktober 2007 nog uit het IMF-model rolde. Nogal wat voorspellers achten een duik onder de 4 % voor het lopende jaar nagenoeg onvermijdelijk.
De sterkste terugval komt voor rekening van de Verenigde Staten. In april van vorig jaar voorspelde het IMF nog een groei van 2,7 % voor de Amerikaanse economie in 2008. Bij zijn jongste prognosebijstelling tikten de VS af op 1,5 %. Ook de eurozone boerde fors achteruit: tussen april 2007 en januari 2008 gleed de IMF-voorspelling van 2,3 % naar 1,6 %. Voor het geheel van de wereldeconomie – buiten de rijke landen – liepen de vooruitzichten heel lichtjes terug, van de 7,1 % reële groei voorspeld in april 2007 naar 6,9 % nu. China blijft de grote blikvanger, ook al moet ook dit land een beetje inleveren (van 10 % naar 9,5 % verwachte groei).
In de VS gaat het heel hard, maar helaas in achterwaartse richting. Op jaarbasis groeide de Amerikaanse economie in het derde kwartaal van 2007 nog met een zeer stevige 4,9 %. Over het vierde kwartaal viel dat groeitempo drastisch terug, tot 0,6 %. De kans is zeer groot dat bij de finale bijstelling het vierdekwartaalcijfer in het rood duikt. De vraag lijkt niet meer te zijn of de VS in een recessie terechtkomen of niet, maar wel hoe diep en lang die krimp van de economie wordt. Uiteraard hangt de scherpe terugval van de Amerikaanse economie in belangrijke mate samen met het doorprikken van de zeepbel in de vastgoedsector en de daarmee samenhangende kredietcrisis. De voorbije maanden kreeg die de allures van een volbloed internationale financiële crisis.
Hoewel in hoogst volatiele omstandigheden als de huidige geen zekerheden meer lijken te bestaan, durven we er toch twee naar voren te schuiven. De eerste is het thema van de ‘grote internationale ontkoppeling’. Volgens de aanhangers van dit nieuwe dogma nam het belang van de Amerikaanse economie in het geheel van de wereldeconomie de voorbije periode dermate af dat een Amerikaanse recessie niet echt een groot probleem hoeft te vormen voor de rest van de wereld. Vergeet dat maar. Als de Amerikanen kopje-onder gaan, krijgen we allemaal minstens het water tot aan de lippen, zeker als – zoals nu het geval is – de recessie in de VS gepaard gaat met een fors lagere dollarkoers.
De volgende cijfers zeggen genoeg. De Amerikaanse consumenten spendeerden vorig jaar 9500 miljard dollar. De Chinese consumenten telden 1000 miljard dollar neer en de Indiase 650 miljard dollar. Het verbruik in China en India vertegenwoordigt dus amper een zesde van het Amerikaanse. Om een terugval van de Amerikaanse consumptie met 3 % op te vangen, moeten de consumenten in China en India hun bestedingen dus onmiddellijk met bijna 18 % optrekken. Dat is volstrekt onmogelijk en dus zullen de exportgedreven economieën van die twee mammoetlanden rake klappen krijgen, zeker als een Amerikaanse recessie samengaat met een forse terugval van de vraag in de eurozone.
Een tweede zekerheid zijn de reacties van de centrale bankiers. De Amerikaanse Federal Reserve Board (Fed) van voorzitter Ben Bernanke bracht recentelijk met twee forse ingrepen de beleidsrentevoet naar 3 %, terwijl de inflatie op jaarbasis 4,1 % bedraagt. De Europese Centrale Bank (ECB) zit bij een inflatie van 3,2 % met haar basisrentevoet op 4 %. ECB-voorzitter Jean-Claude Trichet sprak tot voor kort stoere taal, maar liet onlangs duidelijk uitschijnen dat ook de ECB haar referentierentevoet wel eens kan laten dalen.
De Fed en nu dus ook de ECB blijven verbaal veel aandacht aan de inflatie geven, maar als puntje bij paaltje komt, zullen zij in de eerste plaats naar de overleving van het bancaire systeem kijken. De crisis van de jongste maanden ondergraaft de rendabiliteit en de solvabiliteit van de financiële instellingen. Een lagere kortetermijnrente drukt de kostprijs van de werkmiddelen die ze aantrekken. Als die extra zuurstof nodig is, dan zullen de centrale banken die verschaffen, ook al riskeren ze dan een verhoging van de inflatie en een terugkeer van het stagflatiesyndroom (oplopende inflatie gecombineerd met een stagnerende economie). In 1985 publiceerden Michael Bruno en Jeffrey Sachs het boek ‘Economics of Worldwide Stagflation’. We raden de lectuur sterk aan voor wie een interpretatiehouvast zoekt voor de komende gebeurtenissen. (T)
de auteur is ALGEMEEN DIRECTEUR VAN HET VKW.
Johan Van Overtveldt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier