Erik Bruyland
Tunesische lessen voor een China-strategie
Het Chinese model heeft grenzen. Dat toont de revolutie in de economisch succesvolle politiestaat Tunesië. Waarom zouden we dit momentum niet gebruiken om aanzien en verloren markten terug te winnen?
Er circuleren al jaren Europese plannen en projecten voor nauwe economische en politieke samenwerking met Noord-Afrika, maar zonder reëel engagement vanuit Brussel. Nochtans is de Maghreb een kruitvat en dus ons probleem. Van de 80 miljoen inwoners is 70 procent jonger dan dertig; twee op de drie jongeren zijn werkloos. Ze dromen van harga, wat ‘oversteken’ betekent of illegaal emigreren naar de Europese overkant.
Bij uitbreiding zijn evoluties in de rest van Afrika niet minder zorgwekkend: piraterij in de Hoorn van Afrika, gijzeling van Europeanen in de Sahel of de patstelling in Ivoorkust. Misschien gaan de belletjes nu pas rinkelen, nu stijgende grondstoffenprijzen tot spanningen leiden tussen wereldmachten en vooral tot concrete problemen en tekorten in onze industrie.
De Europeanen rolden in hun Afrikaanse achtertuin nonchalant de rode loper uit voor Chinese staatsbedrijven en overheidsbanken. In door het Westen opgedrongen schijndemocratieën kozen leiders in de praktijk voor het Chinese ontwikkelingsmodel: staatsdirigisme met een snuifje ‘vrije markt’. Dat werkte, iets beter in Tunesië en Marokko dan in Algerije en Libië. Maar de Tunesische revolutie heeft die illusie doorbroken.
Tunesië was een klein China met degelijk onderwijs en de beste groeiprestaties in heel Afrika, maar de Chinese meritocratie is niet zomaar over te planten. Hoewel corrupt en repressief, slaagt het Chinese systeem erin door interne checks and balances verworven welvaart te spreiden. In de Arabische dictaturen en andere ‘democraturen’ is dat minder het geval.
De nieuwe grootmacht stelt zich sinds de financiële wereldcrisis die vanuit het Westen aanrolde, arrogant en zelfverzekerd op. Nochtans botst het Chinese succesmodel stilaan tegen zijn eigen grenzen aan. Ook de instorting van de Tunesische dictatuur zou Peking bescheidener moeten stemmen, nu blijkt dat zijn ontwikkelingsmodel tekortkomingen heeft.
Voor Washington en Brussel is dit het moment om verloren politiek aanzien in de rest van de wereld en vooral marktaandelen terug te winnen. We moeten af van de dominantie van China in grondstoffen, verkondigt EU-commissaris voor Industrie Antonio Tajani. Hij wil dat Europa meer samenwerkt met Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse landen om een machtsgreep van Peking op de grondstoffenstromen te counteren.
Van Algerije tot Zuid-Afrika verdringen Chinese bouw- en engineeringbedrijven Europese concurrenten. Het verlies aan handel en buitenlandse contracten vertaalt zich in duizenden verloren jobs en slinkende wisselreserves in Europa.
Boston Consulting Group wijst op de massale steun van diplomatieke netwerken en gulle kredietverlening door staatsbanken aan Chinese bedrijven. China Development Bank en EximBank zijn aanwezig in 141 landen. Daardoor zien Europese bouw- en engineeringbedrijven het ene na het andere infrastructuurproject aan hun neus voorbijgaan. China brengt gunstige financieringsoplossingen aan en gaat met zijn staatsbedrijven partnerships aan voor grondstoffen en mineralen. Het is onduidelijk wat Tajani daar tegenover kan plaatsen.
Europa heeft geen coherente, geostrategische visie. Door gebrek aan Europese concurrentie zijn de Chinezen intussen ook al zover dat ze woekerprijzen opleggen. Een doordacht en slagkrachtig Europees geostrategisch industrieel beleid zou nochtans het verschil kunnen maken, een win-winsituatie.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier