Tien morele verliezers
Er bestaat een tendens om zoveel mogelijk vergoedingen als “morele schadevergoeding” te presenteren. Hou er echter rekening mee dat de ontgoocheling achteraf wel eens zéér groot zou kunnen zijn.
In totaal zijn ze met tien : Michel D., Jean-Pierre V., José S., Germain M., Guy M., Emile D., René B., André L. en nog een paar andere werknemers van een Doorniks bedrijf dat vijftien jaar geleden zijn deuren sloot. Hetgeen hen bindt, is de lijdensweg die zij achter de rug hebben, om uiteindelijk te moeten aanhoren dat zij alsnog belasting moeten betalen op de schamele extralegale sluitingspremie die zij van hun ex-werkgever kregen.
Hun verhaal is weinig fraai. Om te beginnen wegens de duur van de lijdensweg. Vijftien jaar. Vergoeding ontvangen in 1982. Aangifte. Controle. Bericht van wijziging. Inkohiering. Bezwaar. Beslissing over het bezwaarschrift eind september 1987. Indiening van het verzoekschrift bij het Hof van Beroep te Bergen begin november 1987. En dan bijna tien jaar wachten. Tot 2 mei 1997. Dag waarop het Hof in een reeks van tien arresten de hoop op belastingvrijstelling voorgoed de kop heeft ingedrukt. Althans voor zover er geen cassatievoorziening wordt ingediend, want dan zijn we opnieuw vertrokken voor een procedure die nog jaren kan aanslepen.
TAFEL.
Het verhaal is bovendien weinig fraai omdat het aantoont hoe zwak werknemers staan als er over afdankings- en sluitingspremies onderhandeld wordt. In het geval van het Doornikse bedrijf waren de werkgever, de werknemersvertegenwoordigers en de vakbonden ook rond de tafel gaan zitten met het oog op het uitwerken van een aanvaardbare afvloeiingsregeling. Afgesproken werd dat de werknemers bovenop de wettelijke sluitingspremies een extralegale vergoeding zouden krijgen van 106.000 frank elk. Maar zoals iedereen weet, blijft van brutovergoedingen niet veel meer over als men eerst via de kassa van de sociale zekerheid en van de fiscus moet passeren.
Vandaar, in de praktijk altijd weer de zoektocht om vergoedingen een vorm te geven waarin zij zo laag mogelijk worden belast, en liefst belastingvrij kunnen blijven. Het ei van Columbus zijn de “morele schadevergoedingen”. Die vergoedingen worden immers in het geheel niet belast. Elke frank “bruto” is meteen ook een frank “netto”. Beter kan dus niet.
NADEEL.
Voor de werknemers is die benadering niet noodzakelijk nadelig. Als ik van een vergoeding van 100 normaal gezien na belasting maar 50 overhou, dan is het uiteraard beter dat ik van diezelfde vergoeding van 100 wegens de belastingvrijstelling ervan de volle 100 overhou. Dat is 50 frank winst. Anders is het als ik geen 100 meer krijg, maar omwille van de voorgespiegelde belastingvrijstelling nog maar 50 ontvang. En de werkgever de belastingbesparing voor zichzelf houdt.
Als alles volgens plan verloopt, heb ik dan nog altijd 50, en doe ik winst noch verlies. Maar als er iets verkeerd loopt (en de belastingvrijstelling niet doorgaat) ben ik de klos. Van de nettovergoeding van 50 blijft dan uiteindelijk nog maar een fractie over.
BEGRIP.
Wat er ook van zij, de onderhandelaars in het geval van het Doornikse bedrijf waren er blijkbaar van overtuigd (of hadden er zich van laten overtuigen) dat de extralegale sluitingspremie wel degelijk kon uitgelegd worden als een “morele schadevergoeding”, en dat deze premie bijgevolg belastingvrij zou blijven.
Zij besloten de premie dan ook als een “morele schadevergoeding” te bestempelen, en zij werd ook zo in de overeenkomst vermeld. Of de individuele werknemers daar veel van afwisten, en of zij daarmee akkoord zijn gegaan, is niet geweten. Feit is dat het bedrijf uiteindelijk zijn deuren sloot en aan de verschillende werknemers elk 106.000 frank extra sluitingspremie uitkeerde. Als “morele schadevergoeding”. Vrij van socialezekerheidsbijdragen en vrij van belasting.
VRIJHEID.
Het probleem is alleen dat de partijen niet de vrijheid hebben om een belastingstelsel te kiezen. Anders gezegd, het is niet omdat partijen een bepaalde vergoeding een “morele schadevergoeding” noemen, dat die vergoeding ook effectief dat karakter heeft. En zelfs al kan men verdedigen dat sommige vergoedingen misschien eerder bedoeld zijn om het morele leed te lenigen, dan nog moet men nagaan of de fiscale wet zich niet tegen een belastingvrijstelling verzet.
De lezer heeft het uiteraard begrepen : de fiscus was het hoegenaamd niet met de belastingvrijstelling eens. En wou die extralegale sluitingspremie gewoon als een opzeggingsvergoeding belasten. De betrokken werknemers waren het daar uiteraard op hun beurt niet mee eens. Gingen in bezwaar. Maar kregen ook vanwege de gewestelijke directeur te horen dat hun “morele schadevergoeding” eigenlijk gewoon als een opzeggingsvergoeding moest worden belast.
Waarna de partijen elkaar terugzagen voor het Hof van Beroep te Bergen. Maar ook daar vangen de werknemers bot.
KWALIFICATIE.
Het Hof laat er weinig twijfel over bestaan. De kwalificatie (van morele schadevergoeding) die de partijen aan de extralegale sluitingspremie hebben gegeven, is als zodanig niet tegenstelbaar aan de fiscus. Die was immers geen partij bij de gesloten overeenkomst. Anders gezegd, het is niet omdat wij een vergoeding zus of zo “heten” dat de fiscus daar ook genoegen moet mee nemen. De belasting ent zich immers op de werkelijkheid. Bijgevolg moet altijd weer de ware aard van de vergoeding nagegaan worden.
Bovendien en dat is nog veel belangrijker moet men zeer goed nakijken wat er in de fiscale wet te lezen staat. Volgens de uitdrukkelijke tekst van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen zijn als opzegvergoeding belastbaar, alle vergoedingen die verkregen worden “uit hoofde of naar aanleiding van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van de arbeidsovereenkomst”. Voor wie het wil nakijken, het staat zo letterlijk te lezen in artikel 31 van dat Wetboek.
WETTEKST.
Ook het Hof van Beroep te Bergen kan niet om deze wettekst heen. Het Hof stelt vast dat de wettekst in zeer algemene bewoordingen is gesteld. En dus zeer weinig ruimte laat. De wet maakt bovendien geen onderscheid al naargelang het om wettelijke vergoedingen, dan wel om extralegale vergoedingen gaat. Ook niet of het om conventionele, dan wel om eenzijdige toekenningen gaat, en ook niet of het om hoofdzakelijke, dan wel om bijkomstige vergoedingen gaat. Alle vergoedingen die hun determinerende oorzaak vinden in het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, of in het stopzetten van de arbeid, zijn in principe als opzegvergoeding belastbaar.
Anders gezegd, bij vergoedingen die wegens het beëindigen van een arbeidscontract verkregen worden, is de belasting de regel, en zal de belastingvrijstelling de grote uitzondering zijn. Nog anders gezegd, er zullen al zeer bijzondere omstandigheden voorhanden moeten zijn, vooraleer men kan besluiten dat een vergoeding niet haar determinerende oorzaak vindt in het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, maar wel in het morele leed dat aan de werknemers berokkend is.
Het Hof van Beroep te Bergen kan er ook niet omheen : de determinerende oorzaak en de rechtstreekse aanleiding van de extralegale sluitingspremie is terug te vinden in de sluiting van het bedrijf. En dus in het stopzetten van de arbeid. Zodat het in de fiscale betekenis van het woord wel degelijk om “opzegvergoedingen” gaat.
BROKKEN.
De werknemers van het Doornikse bedrijf zitten dan ook met de brokken. Zij moeten alsnog belasting betalen, en kunnen daarvoor allicht niet meer bij hun ex-werkgever terecht.
Voor wie vandaag met dezelfde problematiek wordt geconfronteerd, past daarom grote voorzichtigheid. Temeer omdat men in de praktijk merkt dat een tendens bestaat om zoveel mogelijk vergoedingen als “morele schadevergoeding” te presenteren. Een tendens die op termijn waarschijnlijk nog voor zeer veel ontgoochelingen zal zorgen. Omdat men tegelijk merkt dat de hoven van beroep in “fiscale zaken” hoegenaamd niet geneigd zijn om die kwalificatie snel te aanvaarden.
De rechters in “sociale zaken” blijken daar veel minder moeilijk over te doen. Maar aangezien de belastingwet strikt geïnterpreteerd moet worden, merkt men bij de “fiscale” rechters een veel grotere strengheid en terughoudendheid.
WERKGEVER.
De voorzichtigheid is trouwens niet alleen in hoofde van de “werknemers” geboden. Werkgevers die “morele schadevergoedingen” zonder inhouding van bedrijfsvoorheffing uitbetalen, kunnen nadien immers alsnog met een inkohiering van bedrijfsvoorheffing worden geconfronteerd.
Maar het echte probleem zit hem dit keer toch wel bij de werknemers. Omdat zij wegens de (verhoopte of voorgespiegelde) belastingvrijstelling meestal geen 100, maar slechts 50 effectief uitbetaald krijgen. En zij als het misloopt op 50 (in plaats van op 100 worden belast). Zij houden dan geen 50 over, maar nog slechts een fractie daarvan. Terwijl de werkgever (het mag gezegd) nog altijd 50 overhoudt, om zijn risico te dekken. Een situatie die allicht een wat intrieste, maar wel realistische afspiegeling is van de reële machtsverhoudingen die menig ontslag, of menige afvloeiingsregeling beheersen.
Jan Van Dyck
Jan Van Dyck is fiscalist.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier