Starters doen het professioneler

Luc Huysmans senior writer bij Trends

Wat drijft starters ertoe om een eigen zaak te beginnen? Welke verwachtingen koesteren ze? En bovenal: was het vroeger beter? Het Spiegelonderzoek van accountants- en advieskantoor SBB en Trends, licht een tip van de sluier.

M eer ondernemingszin bevorderen, staat al een paar jaar hoog genoteerd op het lijstje aandachtspunten van de verschillende regeringen in ons land. Nauwelijks 2,73 % van de Belgen was in 2006 bezig met het opstarten van een onderneming of had er pas een opgezet. Daarmee staan we op de laatste plaats van 42 onderzochte landen in de jaarlijkse Global Entrepreneurship Monitor, die in België door de Vlerick School wordt gecoördineerd.

Tussen de droom van een eigen zaak en de daad staan complexe wetten en praktische bezwaren als risico’s en financiering. Om de verwachtingen van (pre-)starters te toetsen aan de concrete ervaringen van ondernemers die al minstens vijf jaar actief zijn, organiseerde het accountants- en advieskantoor SBB in samenwerking met Trends een grootschalige enquête: het Spiegelonderzoek.

Wat blijkt? De ambities van starters zijn een stuk vager dan die van hun ervaren collega’s. Willen ze internationaal actief zijn of alleen in België, iets traditioneels of innoveren, continu groeien of juist een stabiele omzet? Een kwart tot een derde heeft geen antwoord en bij degenen die jonger zijn dan 25 loopt dit aandeel op tot 47,1 %. Bij de gevestigde ondernemers liggen die percentages steeds onder de 6 %.

Dat wil niet noodzakelijk zeggen dat starters bij wie die ambities niet welomlijnd zijn, het snelst er het bijltje bij neerleggen. “Natuurlijk hebben starters die degelijk voorbereid waren en met welomschreven doelstellingen hun onderneming oprichtten, meer kans om vandaag nog actief te zijn als zelfstandige,” zegt Philip Van Eeckhoute, directeur kantorennet en marktbeleid van SBB Accountants & Adviseurs. “Wellicht verwijst een aantal ervaren ondernemers naar hun huidige strategie om hun concrete realisaties te verklaren, al was die strategie bij de start veel minder duidelijk en uitgewerkt dan nu. Maar het verschil tussen starters en actieve zelfstandigen blijft.” Ook de ambities van zelfstandigen die minder dan één jaar actief zijn, waren opvallend minder concreet. Volgens de onderzoekers kan dit erop wijzen dat de ambities geleidelijk worden gevormd in de uitbouw van een zelfstandige carrière.

Jan Callens, voorzitter van de directieraad van het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO), is niet zo verwonderd over de nog vage strategie van veel starters. “De meeste starters focussen op één element: hun idee, hun niche. Dat zij die ruimere context niet altijd dadelijk zien, is geen ramp: het belangrijkste is dat ze willen starten. In de begeleiding bij de uitbouw van hun idee of hun zaak kunnen wij en andere adviseurs een rol gaan spelen.”

Het komt voor in de beste families

De belangrijkste motivatie om een zaak te starten, is je eigen baas zijn en meer return te krijgen voor je inspanningen (zie tabellen 1 en 2). Universitairen kiezen daarbij minder voor het geld: slechts 26 % vindt een hoger inkomen realiseren een belangrijk motief, tegenover 52 % bij hogere niet-universitair gediplomeerden. Ook kiezen ze meer voor het realiseren van hun droom: 41 % wou altijd al zelfstandige worden, terwijl dat bij slechts 27 % van de mensen met een diploma hoger secundair het geval is. Toch zit zelfstandigheid ook wel een beetje in het bloed: 45 % van de starters en 58 % van de ervaren ondernemers komen uit een gezin waar minstens één van de ouders zelfstandige was of is. Dit gaat zeker op voor de land- en tuinbouw, al wijst het verschil tussen de twee groepen er wellicht op dat het milieu waarin de entrepreneur opgroeit een steeds minder determinerende factor is. Callens: “Vroeger was zelfstandig zijn meer een mentaliteit. Nu zie je meer en meer de Amerikaanse context opkomen: mensen die al wat bedrijfservaring hebben opgebouwd, en dan besluiten een risico te nemen, in de wetenschap dat ze nog steeds terugkunnen naar een soortgelijke job als hun vorige.”

Driekwart van de starters wil zelf een zaak kunnen opstarten. 22 % overweegt een overname en 3 % is bereid zich in te kopen. Bij de ondernemers met ervaring bedragen die laatste percentages 31 % en 2 %. “25 tot 30 % die geïnteresseerd is in een overname lijkt me een realistisch cijfer,” meent Luc Van Laere van Overnamemarkt. Dat initiatief, dat sinds deze maand zonder subsidies door het leven moet en betalend wordt, bracht de voorbije twee jaar 4500 overlaters en overnemers bij elkaar. “De overheid zal een rol moeten blijven spelen in de sensibilisering. Want voor veel zelfstandigen is hun zaak ook een beetje een vorm van pensioenopbouw.”

Hoger opgeleiden zijn doorgaans minder bereid tot risico’s, zo blijkt verder. Mogelijk omdat ze zich meer bewust zijn van de risico’s en moeilijkheden die het beginnen van een eigen zaak met zich brengt.

Lenen bij een financiële instelling en eigen middelen blijven bij uitstek de financieringsbronnen, maar starters stappen sneller dan ervaren zelfstandigen naar de overheid en hun familie (zie tabel 3). Zo klopt 38,5 % van de starters aan bij de overheid, tegenover slechts 16,91 % van de gevestigde ondernemers (zie tabel 7). De eersten vooral voor begeleiding en advies voor starters (Vlao, Vizo, enz), de laatsten het meest voor investeringssteun. En al zijn beide groepen niet echt tevreden over deze steun en vindt meer dan de helft dat ze er niet genoeg over worden geïnformeerd, toch beperken ze hierdoor ook het risico. Volgens Callens van het Vlao heeft de relatieve ontevredenheid ook te maken met het beeld en de verwachtingen die worden gekoesterd. “De perceptie is dat de overheid, en vroeger was dat ook meer het geval, subsidies gaf voor grond en gebouwen. Maar daar heeft een startende ondernemer geen boodschap aan. Wel aan risicokapitaal, productontwikkeling, netwerking, advies. De laatste jaren heeft de Vlaamse overheid daar veel inspanningen gedaan. Ook voor de formaliteiten zie je een mentaliteitsverandering bij de administratie, maar het duurt een tijdje voor zich dat vertaalt in een betere evaluatie door de ondernemers.”

Professionalisering

Dit wordt overigens bevestigd door de relatief hoge graad van professionalisering die de starters eigen is: door met begrotingen te werken, worden risico’s beter in kaart gebracht. (zie tabel 4). Zeker de beginnende ondernemers uit het hoger niet-universitair onderwijs willen gedetailleerde ondernemingsplannen opstellen (50 %) en met begrotingen werken voor de volledige bedrijfsvoering (34 %). Bij ervaren zelfstandigen gaat het slechts om 27 % en 8 %. Oorzaak daarvan is volgens SBB de algemene verbetering van het opleidingsniveau.

Ander facet van die verhoogde professionalisering is de stijgende vraag naar advies. Vooral universitaire starters, nog meer dan degenen met een lager diploma, willen weten waar ze aan toe zijn, welke mogelijke problemen ze kunnen verwachten. Van Eeckhoute: “Het gezegde ‘we’re drowning in information, but starving for knowledge’, lijkt sterk van toepassing op de starter. Want het is niet omdat de starter via allerlei kanalen meer informatie krijgt dan vroeger en de administratieve toegang tot het zelfstandig ondernemen vereenvoudigd is, dat de andere hindernissen zijn weggevallen.” Ook bij het Vlao leeft dat besef, vindt directeur Jan Calles: “Wij worden betaald om mee te denken met de entrepreneurs, en bij te dragen aan het ondernemen. Hen helpen met hun ondernemingsplan, hen wegwijs maken. Op die manier leren ze ook wat de meerwaarde kan zijn van goede adviseurs.”

De belangrijkste informatiebron bij de keuze van de meest geschikte ondernemingsvorm blijven accountants en boekhouders, maar die hebben niet langer een monopolie: 86,76 % van de ervaren ondernemers doet op hen een beroep, terwijl “slechts” 60,59 % van de starters dit doet. Die toetsen die adviezen wel meer bij collega’s (40,33 % versus 17,14 %), familie (35,41 % vs. 11,11 %) en vrienden (27,21 % vs. 5,76 %).

Al blijft de vraag natuurlijk of, eenmaal de opstartfase voorbij, zelfstandigen niet steeds meer een beroep doen op degenen die de zaak het meest van nabij opvolgen, de accountants dus. Want zowel starters als ondernemers beschouwen de boekhouding als een belangrijk beleidsinstrument.

De onderzoekers peilden ook naar welke ondernemingsvorm de zelfstandigen en starters hanteerden, en wat hun belangrijkste drijfveren daarvoor waren. Meestal wordt de keuze voor een eenmanszaak, bvba of nv, bepaald door financiële en fiscale motieven. Opvallend: geen enkele keer is de belangrijkste reden identiek bij ervaren zelfstandigen en starters. Zo appreciëren de starters het beperkte startkapitaal van een eenmanszaak, terwijl hun ervaren collega’s minder administratieve verplichtingen aanhalen als hoofdreden om hiervoor te kiezen. Bij bvba’s gaat het respectievelijk om de beperkte financiële aansprakelijkheid (starters) versus de fiscale voordelen van het statuut. Die reden halen de ervaren ondernemers ook aan als belangrijkste wanneer ze voor een nv kiezen, terwijl starters vooral daarvoor kiezen omwille van de continuïteit van de zaak.

Voorts keken de onderzoekers of er een verband bestaat tussen opleidingsniveau en de moeilijkheden die starters verwachten (zie tabellen 5a en 5b). Hoe hoger geschoold, des te eenvoudiger denken ze aan financiële middelen te geraken, en des te minder moeite met de opleidingsvereisten te zullen hebben. Startende ondernemers met een diploma uit het lager secundair onderwijs verwachten dan weer makkelijker een klantenbestand te kunnen opbouwen, en vrezen minder de werkdruk dan universitairen.

Conclusie? Starters zijn professioneler, maar weten iets minder goed waaraan ze beginnen. Dat blijkt ook uit het geschatte aantal werkuren (zie tabel 6). Slechts 46 % van de starters verwacht wekelijks meer dan 50 uur te moeten werken, terwijl 70 % van de ervaren ondernemers dit intussen wel doet. Meer dan 70 uur werken? Amper 7 % verwacht het, een kwart doet het.

Luc Huysmans

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content