Schotland in de longen

Dominique Soenens Freelancejournalist

Je zou denken dat Guy Fosté, fairs, events & sponsoring manager bij Electrabel, Schots bloed in de aderen heeft. Elke week blaast hij enkele uren op zijn doedelzak, terwijl hij zich in het diepst van zijn gedachten in de ruwe hoogvlakten van Schotland waant. Toch is hij ‘gewoon’ een geboren en getogen Antwerpenaar, met een vurige passie voor Schotse en Ierse doedelzakmuziek.

Hij is al dertig jaar in dienst bij Electrabel, heeft geen rode haren, geen bleke huid of familienaam die met Mac begint, maar toch heeft Guy Fosté (53) iets met Schotland. Meer dan iets, zelfs.

“Ik ben gek op de Keltische cultuur. Ik ga één of twee keer per jaar naar Ierland of Schotland. Wat me aanspreekt, is dat ze daar hun typische liederen, instrumenten en muziek in ere houden. Wij hebben in Vlaanderen een groot repertorium aan liederen verloren laten gaan. Dat herinner ik me van mijn kindertijd. De muziek in Ierland en Schotland komt vanuit het hart. Dat voel je als je ernaar luistert. Dit is mijn plunje om te gaan werken ( nvdr – Fosté wijst naar een keurig maatpak), maar dat bén ik niet.”

Volgens Guy Fosté reageren ze in Schotland ook anders op muziek. “Als ik hier in een pub speel, begint het publiek luider te spreken. Als je daar begint te musiceren, zwijgt iedereen. Dat is het verschil. Ik treed op de meest uiteenlopende plaatsen op, maar braderieën liggen me niet. Mensen trekken je kilt omhoog om te zien wat eronder zit. Ze tonen geen respect.”

Grensgevallen

Guy Fosté begon bijna dertig jaar geleden met doedelzak spelen. Vierentwintig was hij. De Antwerpenaar leerde via zijn werk Luc Smits kennen, volgens Fosté de meest gerenommeerde doedelzakker waar hij in ons land op kon botsen. “Hij richtte de eerste officiële doedelzakband in België op, The St-Georges Scouts Pipe Band, die later werd omgedoopt tot de Red Hackle Pipe Band. Het heeft me, zoals iedereen, bloed, zweet en tranen gekost om doedelzak te spelen. Er zijn heel veel jongeren geïnteresseerd, maar het vergt veel tijd en discipline voor je werkelijk het instrument kan bespelen. In het begin moet je een oefenfluit, een soort schalmei, bespelen om de vingerzettingen in te studeren. Het is een stuk ingewikkelder, omdat er met een ander notensysteem wordt gewerkt en omdat we ook versieringen tussen de noten spelen. Daarbij moet je ook nog eens de frasering en cadans goed hebben. Dat vergt allemaal heel veel oefening.”

Bovendien spelen doedelzakspelers niet met een partituur: ze moeten alle liederen uit het hoofd kennen. Na de oefening op de oefenfluit, moeten aspirant-spelers de doedelzak zelf leren bespelen, wat nog eens een bijzondere techniek is. En daarna moeten ze ook leren samenspelen. Ook dat vergt discipline. “Onze band bestaat uit 27 mensen: zeventien pipers ( nvdr – doedelzakspelers) en tien drummers. We heten de Borderline Pipe Band, omdat er zowel Belgen als Nederlanders bij zitten.”

Guy Fosté herhaalt het verscheidene keren: doedelzak spelen is een passie. Niet de technische perfectie komt voor hem op de eerste plaats, wel het vuur waarmee de doedelzak bespeeld wordt. “Er is een verschil tussen technisch perfect spelen en mooi spelen. Je moet de passie voelen als je speelt. Elke tune in Ierland en Schotland heeft een betekenis. Hij verwijst naar een gebeurtenis, naar een clanoorlog of wat dan ook. Die betekenis legt men in die tune en die moet je kennen. Ik speel soms alleen in pubs of op feesten en begrafenissen. Je ziet dat mensen emotioneel geraakt worden. Een doedelzak gaat door merg en been. Op begrafenissen zie je de hardste jongen in huilen uitbarsten.”

Oefenen in de file

Eén ding moet je Fosté nageven: aan passie en oefening ontbreekt het hem niet. De Borderline Pipe Band repeteert twee keer per week, samen zo’n vier uur. Daarnaast speelt Fosté ook nog eens vijftien tot dertig minuten per dag op een oefenfluit. Ook in de auto, als hij in de file staat. En als hij op vakantie gaat, reist de doedelzak geheid mee.

“Ik ga nooit op vakantie zonder doedelzak. Al was het maar om de techniek te onderhouden of mijn instrument te horen. Ik trek me terug in de bossen om te spelen, zoals in Italië bijvoorbeeld. Af en toe heb je wandelaars die heel enthousiast reageren en vragen stellen, of mensen uit een dorp die vragen of ik geen concert kan geven. Ik ben nog niet in Afrika geweest, maar mocht ik daarnaartoe gaan, dan neem ik mijn doedelzak mee. Wat is er mooier om midden in die cultuur met een doedelzak aan te komen zetten en samen te spelen met een djembé? Het is mooi om instrumenten en muziekstijlen te combineren die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben. Binnenkort werk ik samen met een hardrockband voor een straatfeest in Antwerpen. Dat wordt gegarandeerd een succes.”

Authentiek ivoor

In de dertig jaar dat Fosté speelt, is er veel veranderd, zegt hij. Het technische niveau is naar omhooggegaan, maar veel bands spelen ook met nieuwere doedelzakken die niet zijn uitgerust met een lederen zak en echte houtrieten, maar met een zak in goretex en rieten in plastic. “Het is onbegonnen werk om tegen die instrumenten te concurreren in een wedstrijd. Mijn doedelzak is een authentiek exemplaar, in full ivory. Bij een collectioneur kost hij 10.000 euro. Als je hem nog vindt, tenminste. Maar het hoeft niet zo duur, natuurlijk. Als beginner neem je imitatie-ivoor en heb je een doedelzak vanaf 1000 euro. Ik heb er drie, omdat ik verscheidene doedelzakken bespeel. Ik heb er niet meer, want je kan dit instrument niet laten liggen. Anders raakt het stuk. Het hout heeft een bepaald vochtgehalte, dat verdwijnt als je de doedelzak laat liggen. Het wordt heel moeilijk om het instrument dan nog te bespelen, zelfs als geoefende speler.”

Dominique Soenens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content