Prijzen blazen warm en koud
De auteur is hoofdeconoom van Petercam Vermogensbeheer.
Reacties: visienoels@trends.be
De Amerikaanse dollar hervat zijn dalende trend (zie grafiek). De ommekeer viel samen met de aankondiging van de verlenging van het mandaat van Alan Greenspan tot januari 2006. Misschien toeval, maar wel een gepaste reactie van de beleggers. De dollardepreciatie is in de afgelopen jaren nauw verbonden geweest met de geldpolitiek van “Dr. Baxter” Greenspan en de deflatiedreiging in de VS. Die vrees voor een dalende prijsspiraal nam onlangs af, door sterke jobcijfers in de VS en stijgende grondstoffenprijzen.
Vanwaar blaast de prijzenwind? De woorden inflatie en deflatie zijn afgeleid van het Latijnse woord voor ‘blazen’. Inflatie is dan opblazen, terwijl deflatie wegblazen betekent. Zelf zou ik het in economische termen eerder als ‘warm blazen’ en ‘koud blazen’ vertalen. In de Verenigde Staten blaast de prijzenwind momenteel vanuit zuidelijke richting: sinds het begin van het jaar ligt het inflatieniveau in de VS tussen 3 en 4 %. Dat komt vooral door de energieprijzen die in de afgelopen drie maanden met 16 % zijn gestegen op geannualiseerde basis. De prijzen van de meeste andere producten blijven echter gematigd. Vergeleken met een jaar geleden zijn de prijzen niettegenstaande de dollardepreciatie slechts met 1,8 % gestegen. Bezwaarlijk een reden tot inflatiezorgen.
Deflatie en inflatie zijn qua schade zoals ijs en vuur. Alhoewel de bron verschillend is, zien hun (brand)wonden er hetzelfde uit. Deflatie is evenwel niet altijd schadelijk. Prijsdalingen door bijvoorbeeld een technologische doorbraak zijn eerder positief te noemen. Inflatie heeft geen goedaardige vorm en moet dus vermeden worden, of het nu veroorzaakt wordt door kostenstijgingen of door een oververhitte vraag.
In de recente strijd tegen deflatie ging de Amerikaanse centrale bank er foutief vanuit dat deflatie efficiënt kan bestreden worden met inflatie. Maar deflatie kan bijvoorbeeld door overcapaciteit of een krimpende vraag worden veroorzaakt. In beide gevallen zal een inflatoire politiek (geld goedkoop maken, sterkere overheidsuitgaven) alleen tijdelijk een effect hebben en het probleem zelfs verergeren. Kijk maar naar Japan, dat alle mogelijke inflatierecepten met overgave heeft gebruikt. De korte rente staat er op 0 % en de overheidsschuld is opgeklommen tot 170 % van het bruto binnenlands product. De reële groei van de economie steeg wel met 14 % in tien jaar tijd, maar het nominale BBP is met 3 % gedaald in die periode. De les van Japan is dat inflatie niet zo makkelijk gecreëerd kan worden.
Deflatie dood, inflatie verrezen? Een vonk in een kurkdroog bos volstaat om een onblusbare brand te veroorzaken. In een oververhitte omgeving van arbeidsschaarste en krappe productiecapaciteit heeft inflatie een goede voedingsbodem. Door de globalisering moet echter niet alleen naar de situatie in het betrokken land worden gekeken, want arbeid en productie zijn mondiaal beschikbaar. In de VS is al geen sprake van krapte op de arbeidsmarkt (de activiteitsgraad staat nog op het recessieniveau van 2001) en fabrieken hebben nog voldoende vrije capaciteit, laat staan als China en India ook worden meegeteld.
De Amerikaanse overheid draaide de inflatiekraan wel ver open: een verslechtering van het overheidstekort met zeven procentpunten van het BBP in vier jaar tijd, een oorlog en een politiek van extreem goedkoop geld. Helaas kan men deze geldstromen niet perfect in de juiste inflatiebanen leiden. Als ze in de reële economie vloeit, kan het inderdaad inflatie veroorzaken. Maar de overheid (of de centrale bank) kan niet verhinderen dat het geld naar de financiële economie stroomt. En dan krijg je geen inflatie maar assetinflatie, zeg maar een zeepbel.
China en andere deflatiereservoirs. Zo’n zeepbel is eigenlijk een gigantisch reservoir van deflatoire krachten. Als het geld weer uit die zeepbel vloeit, zet het een spiraal van activaverkopen in gang, die de prijzen en dus hun waarde doen dalen. Als er tegelijkertijd schulden werden gecreëerd om die activa te verwerven, leidt dit tot nog meer gedwongen verkopen. Deze spiraal, zoals in Japan of recentelijk in de telecomsector, wordt schulddeflatie genoemd. Met een naoorlogs record van 314 % van het BBP is het Amerikaanse schuldreservoir goed gevuld. Dat dit wordt gecompenseerd door een hoge ‘rijkdom’ is nonsens. De prijzen van activa reflecteren alleen de laatste dolle transacties, niet de prijs waartegen een grote groep hun huizen of aandelen zal kunnen verkopen.
Een tweede deflatiereservoir is China. De inflatie in de VS zou niet 2 % maar meer dan 3 % bedragen zonder de goedkope import “Made in China”. Bij een Chinese groeivertraging zal de overheid er alles aan blijven doen om de export toch op peil te houden. De gigantische overcapaciteit in China zal dan tegen variabele kost of lager worden gedumpt in het Westen. Een groeivertraging in China verlicht tegelijk ook de druk op de grondstoffenprijzen.
Inflatie, deflatie of duaalflatie? Op korte termijn is inflatie een beperkte dreiging. De deflatiereservoirs blijven echter boordevol, klaar om een inflatoire vonk snel te doven. Tenzij olieprijzen verdubbelen of de wereldeconomie nog drie jaar op het huidige ritme blijft doorstromen, zal de inflatoire brand snel worden geblust. Deflatie is niet dood, maar zit verborgen in ‘duaalflatie’. Een nieuw prijsmonster dat door dokter Greenspan werd gecreëerd. Het is een combinatie van inflatoire krachten door een dalende dollar en oplopende overheidstekorten, vermengd met deflatoire krachten die wereldwijd aanwezig blijven. Stagflatie was het kenmerk van de jaren zeventig, duaalflatie is dat van de postzeepbeleconomie.
Geert Noels
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier