Pionier van het Web

Robert Van Apeldoorn redacteur Trends-Tendances

Wie durft beweren dat Belgen geen uitvinders zijn ? Robert Cailliau, geboren in Tongeren, is één van de geestesvaders van het World Wide Web, de standaard voor communicatie op het Internet en Intranet. Zijn heel persoonlijke visie over het Web exclusief in Trends-Intranet.

Vier jaar geleden sprak nauwelijks iemand over het Internet, laat staan over de privé-variante ervan, het Intranet. Toen werd in geen enkel boek over de toekomst van de informatica over dit medium gerept. In die tijd ontwikkelde een beperkt onderzoeks team van het Cern (het Europese laboratorium voor deeltjesfysica) in Genève een hulpmiddel dat het wereldwijde Net in een stroomversnelling zou brengen : het World Wide Web. Het groepje bollebozen wilde de verdeling van wetenschappelijke informatie verbeteren en heeft uiteindelijk de wijze waarop in deze wereld wordt gecommuniceerd een andere wending gegeven.

Vier personen maakten deel uit van de onderzoeksploeg : twee studenten enerzijds en twee leden van het Cern anderzijds, namelijk Tim Berners-Lee en de Belg Robert Cailliau. Hun bijdrage was zó belangrijk dat ze er de prijs van de software van het ACM ( Association for Computing) voor kregen in Philadelphia. Deze prijs bekroont fundamentele ontdekkingen in de informatica. Tim Berners-Lee verliet het Cern en leidt nu het consortium W3C, dat de normen voor het Web vastlegt. Robert Cailliau behield zijn opdracht binnen het Cern : hij staat in voor de verzekerde verspreiding van wetenschappelijke informatie. Hoewel minder bekend in België is Cailliau een veelvuldig gevraagd spreker op congressen over het Internet en het World Wide Web.

TRENDS. Had u verwacht dat de uitvinding van het Cern, het World Wide Web, uiteindelijk vooral in bedrijven zou gebruikt worden voor de interne communicatie : de “Intranets” ?

ROBERT CAILLIAU. Ik had, eerlijk gezegd, gedacht dat dit al veel vroeger zou gebeuren. Het Web was bedoeld als een intern instrument dat zich richtte naar alle fysici die zich interesseerden voor de uitvindingen en publicaties van het Cern. Ook een goed uitgebouwd Intranet richt zich tot een specifieke doelgroep, of die nu geografisch samenzit of wereldwijd verspreid is. Toen ik nog voordrachten hield over dat onderwerp in 1993 en 1994 sprak ik over een company wide information system. Toen men mij vertelde dat het Internet het wereldwijde, publieke Net veel risico’s inhield, dat er gevaar was voor piraterij, heb ik altijd gezegd dat het instrument op een lokaal netwerk perfect veilig kon worden gebruikt. Maar in het begin leek die Intranet-toepassing nu eenmaal minder verleidelijk dan het wereldwijde Internet. Ik herinner me nog goed hoe we tijdens de eerste Conferentie over het World Wide Web, georganiseerd in Genève in 1994, slechts de helft van de 800 mensen die wilden deelnemen, konden ontvangen. En daarvan waren er slechts vijf deelnemers die zich hadden ingeschreven voor een halvedagsessie over het gebruik van het interne Web. De enige manier om een idee verkocht te krijgen, is vaak te wachten tot de mensen het zélf ontdekken.

Het Web is eigenlijk eerder toevallig uitgevonden. Heeft het Cern daar voordeel uit gehaald ?

Als instituut voor onderzoek over fysica kon het Cern het World Wide Web niet verder ontwikkelen. Het hulpmiddel dat tussen 1990 en 1994 is ontwikkeld, had als doel wetenschappelijke informatie te verspreiden. Daarna was het aan de bedrijven en andere organisaties om dit product verder te verfijnen. Dit lag buiten onze objectieven. Wij wilden de open normen veiligstellen die door iedereen werden goedgekeurd en we hebben het product om die reden in ’94 overgedragen aan het W3C. Dat is een internationaal consortium waarvan de leden bedrijven, wetenschappelijke instellingen en eindgebruikers zijn. Het Internet bestond al vóór het World Wide Web. En aangezien het Internet op dat ogenblik al wereldwijd was, konden we het Web niet kleiner maken het had sowieso al een “wereldwijd” karakter. In het begin van de jaren ’90 beperkte het Internet zich nog tot de wetenschappelijke wereld, de universiteiten. Maar met de komst van het Web hebben de bedrijven zich een weg gebaand naar het Internet. Of het Cern daar voordeel uit heeft gehaald ? Ja, omdat dit ons imago ten goede kwam. Dat bewijst dat een internationaal forum zoals het onze erg belangrijk is, en dat we energie mogen investeren in onderzoek zonder dat dit onderzoek onmiddellijk geld opbrengt. We moeten dergelijke onderzoekscentra behouden en de resultaten al dan niet toevallig zo goed mogelijk benutten. De bedrijfswereld is niet de oorsprong van alle vooruitgang. En zelfs als dat zo was, dus als de industrie open standaarden had gevonden om documenten te verspreiden, dan nog zouden we dat hebben gebruikt. Het is daarom jammer dat de industrie en de bedrijven van de lidstaten van het Cern niet alert hebben gereageerd om de ontwikkeling van dit informatiesysteem naar zich toe te trekken zodat er voor één keer iets puur Europees tot stand zou zijn gekomen.

Het Intranet is een netwerk in een organisatie dat volgens de standaarden van het Internet werkt, en dat veiliger en sneller is. Is dat een correcte definitie ?

Gedeeltelijk. Ik hoor inzake veiligheid op het Internet meer geruchten dan feitelijke waarheden. De pers heeft jammer genoeg veel gedaan om die negatieve publiciteit aan te wakkeren. Bij het Cern bijvoorbeeld is onze informatie toegankelijk via het Internet, maar alleen de leden van de interne gemeenschap van het Cern kunnen wijzigingen aanbrengen andere computers worden geweigerd. Er bestaan heel veel manieren om de toegangsrechten te beperken tot Internet- of Intranet-informatie, en die systemen werken heel goed.

De veiligheidsproblematiek wordt ongetwijfeld opgeblazen, maar waar er rook is, is er vuur… of niet ?

Ja natuurlijk, maar je moet alles in zijn juiste proporties zien. Het Internet boezemt mensen angst in, zoals een zwembad angst inboezemt bij iemand die niet kan zwemmen. Door je vertrouwd te maken met het water, kun je de gevaren ervan herkennen en beheersen. Ook een boek is gevaarlijk. Sommige werken verkondigen onduidelijke stellingen, of hebben het over zaken die niet voor kinderen bestemd zijn. Maar we zijn zo vertrouwd met het boek dat het als een gewoon medium wordt aanzien dat we kieskeurig moeten behandelen. We leren van jongsaf aan lezen, waardoor alle mythen over het boek verdwijnen. Het enige echte probleem van het Internet is dat het wereldwijd is, en dat het bijna met de snelheid van het licht groter wordt. Iemand kan dus een verkeerde of onwettelijke zet doen, en in het niets verdwijnen zonder gevat te worden. Daarom is het dringende noodzaak internationaal samen te werken om de misbruiken op te sporen. Is dat moeilijk ? Zo’n samenwerkingsverband bestaat ook voor telefoonnetwerken, dus moeten we enkel de praktijk wat aanpassen.

Een ander nadeel van het Internet ten opzichte van het Intranet is de performantie. Het Internet blijkt geen geschikt netwerk te zijn om een beeld of geluid zonder storing door te sturen.

(Glimlacht) Gistermorgen was ik op weg van Antwerpen naar Brussel. Ik had daar twee uur voor nodig. En toch heb ik niet de autoweg gekozen, omdat het verkeer daar al vast zat. Er zijn al jaren files op de autowegen, maar zoiets haalt nog zelden de voorpagina van de krant. Het belangrijkste probleem van de oververzadiging op het Net spruit voort uit de manier waarop de mensen inloggen op het Internet. Vandaag gebruiken ze daarvoor een telefoonlijn en een modem, maar dat is de verkeerde manier van werken. Een modem ondersteunt zo’n 28.800 bits per seconde. In het Cern heeft elk bureau de mogelijkheid om tegen een snelheid van 10 miljoen bit per seconde, 24 op 24 uur toegang te vragen. We spreken hier van een échte aansluiting, zonder modem. Dat kost ons nauwelijks 100 ecu ( nvdr 4000 frank) per jaar per persoon : dus veel minder dan een klassieke telefoonrekening. En de prijzen blijven dalen.

Betekent dit dat we binnenkort zullen kunnen telefoneren via het Internet of het Intranet ?

Zij die beweren dat we dat massaal zullen kunnen doen voor minder dan geen geld, vergissen zich. Het telefoonnet en het Internet zijn van nature erg verschillend. Een telefoonnetwerk vormt een permanent circuit tussen de gesprekspartners tijdens de duur van het gesprek : de communicatie verloopt synchroon (een netwerk met geschakelde circuits) en er is een breedbandgarantie. Het Internet daarentegen is een asynchroon net zonder capaciteitsgarantie. Het verstuurt niet-continu kleine pakketjes gegevens. Een klassieke telefoonverbinding kan men dus niet installeren op het Internet. Dat zal wel lukken als er geen verkeer is op het Net en als er bijna geen gebruikers actief zijn, maar bij een “normale” uitbating kan dat niet. We moeten daarom tot een soort synergie komen van de twee technieken. Als iemand het Web consulteert op het Internet, dan werkt hij asynchroon, en wanneer hij een telefoonnummer intoetst, moet hij automatisch kunnen overstappen naar een synchroon model. De gebruiker zelf zal daar niets van merken het is een beetje zoals een turbo die vertrekt zodra we op het gaspedaal drukken. En wat de prijs betreft, sorry, maar een snelle synchrone verbinding naar Australië zal altijd een stukje duurder zijn dan het versturen van een e-mail bericht.

Wat moet er gebeuren opdat er over het Internet en het Intranet minder verhaaltjes de ronde gaan doen, zodat de mensen hun angst kunnen overwinnen ?

Het beste wat we kunnen doen vandaag in Europa is een router (verkeerswisselaar) installeren, een echte toegang tot het Internet, in iedere school, op een eigen server. De jongeren zullen leren schrijven op het Internet, ze zullen permanent toegang hebben tot hun elektronische post en ze zullen discussiegroepen kunnen opstarten. Op die manier leren ze een nieuw medium te hanteren. Op mijn initiatief heeft de EU-Commissie een project “Web for Schools” gestart, waarbij 150 scholen in de Europese Unie betrokken zijn. Ik heb hun conferentie in Dublin bezocht. Dat was ronduit fantastisch. Er waren vooral leerkrachten, maar ook jongeren, en de meesten zijn er drie dagen gebleven. Ze discussieerden met elkaar en hebben virtuele gemeenschappen opgericht. Jammer genoeg betreft dat nog maar een 150-tal scholen er is dus nog een lange weg af te leggen. De negativisten opperen dan : “Jamaar, een geschiedenisleraar of een prof literatuur gaat toch niet aan een computer zitten.” Oké, velen zullen dit instrument misschien niet gebruiken, maar zij die het willen, zullen er tenminste de mogelijkheid toe krijgen. Er is bijvoorbeeld minstens één computer nodig in elke bibliotheek. Onlangs zag ik op de tv-zender Arte een programma van twee uur over het Internet. Er was een interview met jongens uit een probleembuurt in Palo Alto, Californië, waar een cybercafé was opgericht voor de jeugd. Iemand van die knapen zei : “In de bibliotheek vind je een duizendtal boeken, maar op het web vind je alles.” Het is er trouwens veel leuker, en je kan soms zelfs helemaal naar de bron gaan. Zo houden we binnen het Cern bijvoorbeeld alle resultaten bij van de laatste opzoekingen die on line zijn gebeurd. In de bibliotheek ben je nooit zeker dat je de meest recente informatie hebt. De mensen moeten er zich vertrouwd mee maken. Vergeet dus die angst, die dreiging, plaats een server in je school.

Gelooft u in het principe van de universele software, één uniek programma dat op een computer alle taken op zich kan nemen zoals we nu met de “browser” op het Internet zien gebeuren ?

Neen. Een aantal programma’s laat uitschijnen dat zij de unieke oplossing bieden voor alle problemen zoals Netscape Navigator, dat tegelijk kan dienen om het Web af te zoeken, een discussiegroep te starten of elektronische post te beheren. Als gebruiker heb ik liever de vrijheid om het programma te kiezen dat het beste past bij mijn werktaak, en dat kunnen heel specifieke taken zijn. Stel je bijvoorbeeld een architect voor die via het Internet een plan wil toesturen van jouw toekomstige huis. Om in virtuele realiteit op jouw computer door dat huis te kunnen wandelen, heb jij als eindgebruiker specifieke software nodig, niet de architect. Er zullen altijd nieuwe toepassingen zijn. Dé sleutel is de standaardisatie van de gegevens. Een organisatie architecten moet deze standaarden vastleggen, zodat er ook een beschikbaarheid blijft gelden in de toekomst. Eigen formaten zijn uit den boze.

Het World Wide Web dat u voor het Cern heeft uitgedacht, bevat nog een aantal elementen en ideeën die niet zijn overgenomen. Heeft u de indruk dat men u niet goed begrepen heeft ?

We hebben nog een hele resem ideeën voor het Web, die veel verder gaan dat wat we totnogtoe konden tonen. Tijdens de ontwikkeling van het Web tussen 1990 en 1994 waren we slechts met vier onderzoekers. Met zo’n kleine groep kan je veel doen, maar je bent toch beperkt. De prototypes zijn heel onstabiel en we hebben in de eerste plaats concepten getoond, vaak in nog onafgewerkte vorm. Veel mensen, geen tientallen maar duizenden, hebben die software overgenomen die gratis door het Cern beschikbaar gesteld was, en zijn hierop instrumenten beginnen ontwikkelen. Ze hebben niet alles overgenomen en ook niet alles begrepen. De idee die het minst is verspreid, is dat van de structurering. Een Web-pagina is niet zoals een pagina op papier. Wie een pagina omzet van tekstverwerkings- naar HTML-formaat ( nvdr voluit hyper text markup language, het is de standaard die ervoor zorgt dat een Web-pagina interactief wordt), beschikt ook over alle informatie om die pagina af te drukken, de tekst uit te lijnen, in diverse lettertypes te zetten en dergelijke. Deze informatie is voor de HTML-taal niet van belang, omdat niemand het formaat kent van het scherm waarop de tekst als Web-pagina zal verschijnen dus moet de stijl en opmaak van de inhoud worden gescheiden. Basisidee is om de computer te gebruiken als instrument om te navigeren, en niet onze ogen. Maar onze oude papiergewoonten en de daarbij horende visuele indruk blijven nog lang nawerken. Programma’s die echt interessante pagina’s zullen creëren, zijn die programma’s die het verschil maken tussen formaat en structuur een idee die we oorspronkelijk voorzien hadden in het World Wide Web. Het consortium W3C verdedigt die filosofie, en er bestaan ook al prototypes in die zin.

De instrumenten om pagina’s te creëren en servers te beheren, staan dus nog niet op punt ?

Er ontbreken nogal wat details. Alle informatie die ik bijvoorbeeld op mijn draagbare pc heb staan, is opgemaakt in de vorm van HTML-pagina’s. Er is een logische koppeling tussen de documenten op mijn pc en de informatie op andere servers. Wanneer ik dan op het netwerk aansluit, ga ik van de inhoud van de vaste schijf op mijn computer naar die van andere computers, zonder dat ik er erg in heb. Om zo te werken, is er een instrument noodzakelijk dat toelaat om documenten te wijzigen op mijn pc maar ook op andere computers waartoe ik toegang heb. Hetzelfde programma moet dus instaan voor het onderhoud en de updating van de pagina’s, en moet bijvoorbeeld nagaan of er documenten zijn waarnaar ik geen koppeling heb. Dit type software bestaat nog niet echt.

Wat vindt u van de multimedia-ontwikkelingen op het Internet en het Intranet ? Als ik de Internet-site van het Cern mag geloven die heel sober is dan bent u eerder een tekstfanaat dan wel een liefhebber van afbeeldingen ?

(Grijnst) Wel, laat ons zeggen dat ik het nuttiger vindt om te ijveren voor een Internet-server voor iedere school dan tijd en energie te investeren in multimedia. Dat betekent niet dat de afbeeldingen voor mij moeten verdwijnen. Integendeel, ik kan niet goed nadenken zonder een grafiek te zien of druk met mijn handen te gesticuleren. Maar ik maak wel een onderscheid tussen nuttige tekeningen en andere. Veel illustraties zijn er alleen maar omwille van het grafische aspect, voor het plezier van de ogen. Waarom niet ? Maar overdaad schaadt. En momenteel is er wel een overdaad op het visuele vlak. Dat fenomeen zal stilletjes aan verdwijnen zodra men inziet dat het niet veel nut heeft. Hetzelfde geldt wat animatiefilmpjes betreft : dergelijke snufjes verbruiken veel capaciteit en tijd. Vergelijk het met de overdadige versieringen in de architectuur we leven momenteel in de Roccoco-tijd van het World Wide Web.

Brengt u veel tijd door op het Internet ?

Zelden om van de ene website naar de andere te surfen. Maar een groot deel van mijn werk gebeurt via elektronische post. Zonder e-mail zou het echt moeilijk werken zijn binnen de internationale context van het Cern. En het wordt steeds moeilijker en frustrerender om te communiceren met mensen die geen e-mail hebben. Waarom zou je vandaag de dag nog een fax gebruiken ? Dit instrument heeft ingeboet aan kwaliteit, en als het om een belangrijk bericht gaat moet je zelfs nog even telefoneren om na te gaan of het document wel goed is toegekomen. We kunnen de tekst zelfs niet wijzigen of corrigeren we moeten het eerst in een tekstverwerker schrijven en dan afdrukken. Vergelijk dat met de voordelen van e-mail, en faxen is tegenwoordig tijdsverlies. Ik praat dagelijks met mensen aan de andere kant van deze planeet, en we stellen samen projecten op. Een vriend van mij in München klaagde onlangs dat ik hem niet meer schreef. “Natuurlijk niet, je hebt geen e-mail, hoe wil je dan dat ik je schrijf,” heb ik geantwoord. Nu heeft hij een e-mail-adres en de communicatie is hervat. Ik wil niet elitair doen, maar communiceren via “gewone” post is veel te omslachtig geworden.

U bent toch wel een buitenbeentje : u werkt in een internationale instelling en u leeft tussen de “pioniers” van het Internet. Voelt u soms niet de drang om uit uw dagdagelijks werkmilieu te stappen ?

Zeer zeker. We beleven nu een ogenblik van totale ommekeer voor de mensheid. De communicatie via het netwerk is een totale nieuwe manier van leven geworden. Ik vind het moeilijk om hiervoor het woordje virtueel te gebruiken omdat het échte gemeenschappen zijn. Vergelijk het liever met de overgang die de maatschappij ook doormaakte bij de omschakeling van jacht en visvangst naar de landbouwcultuur. Er kwam een kloof tussen zij die rondzwierven en de sedentairen die op hun velden leefden. Dat maken de nomaden nu nog altijd mee. Primitieve indianenstammen die in een reservaat leven, laten alle mensen die een balpen en papier gebruiken links liggen.

ROBERT VAN APELDOORN

Aanbevolen lectuur van Robert Cailliau :”Et Dieu créa l’Internet”, Christian Huitema, @Eyrolles, 1995. ISBN 2-212-07508-1″La Planète Cyber : Internet et Cyberspace”, Jena-Claude Guedon, Découvertes Gallimard, nr. 280, 1996. ISBN 2-07-053349-2″World Wide Web Journal”, W3 Consortium, O’Reilly, ISBN 1-56592-211-5

ROBERT CAILLIAU (CERN) We beleven nu de Roccoco-tijd van het World Wide Web.

HET CERN IN GENEVE Spijtig dat de EU-lidstaten niet alert hebben gereageerd. Want dan was het World Wide Web een puur Europese uitvinding geweest.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content