“Paars II was géén uitgavenregering”
Stan Maes, hoofdeconoom van premier Guy Verhofstadt, verdedigt het begrotingsbeleid van acht jaar Paars. En wijst erop dat Verhofstadt II andere keuzes maakte dan Verhofstadt I.
Een begroting in evenwicht sinds 2000 laat misschien anders vermoeden, maar de paarse regeringen draaiden de voorbije acht jaar de sanering van de overheidsfinanciën op een lager pitje. Verhofstadt I & II legden immers de hand op de bonus van de dalende interestlasten en financierden er een eigen beleid mee. De stille getuige van deze politieke keuze om het budgettaire keurslijf minder strak te maken, is de afbrokkeling van het begrotingssaldo voor interestlasten. En dat is meteen de beste graadmeter voor het gevoerde begrotingsbeleid. Van een overschot van 6,5 % in 1999 bleef in 2006 nog een overschot van 4,2 % over. Deze budgettaire versoepeling onder acht jaar paars bewind werd voor 75 % besteed aan hogere uitgaven en voor 25 % geïnvesteerd in belastingverlagingen, zo berekende de Nationale Bank in haar jongste jaarverslag. Paars II voerde zelfs het meest expansieve budgettaire beleid van de hele eurozone (zie Barometer blz. 24).
En dan volgt er natuurlijk kritiek, ook in Trends: Paars vertaalde de daling van de interestlasten te veel in hogere lopende overheidsuitgaven, en investeerde te weinig in een lagere fiscale druk en/of een snellere afbouw van de staatsschuld om de Belgische economie beter voor te bereiden op de vergrijzing. Stan Maes, hoofdeconoom van Guy Verhofstadt, wil die kritiek pareren en verdedigt de door Paars gemaakte keuzes.
Kritiek 1
De overheidsuitgaven (voor interestlasten) zijn te hard gestegen: van 43,6 % van het bbp in 1999 naar 45,2 % in 2006.
STAN MAES (HOOFDECONOOM PREMIER GUY VERHOFSTADT). “De sterk stijgende uitgaven doen zich voor tijdens Verhofstadt I en zijn voor een groot stuk te verklaren door de trage economische groei in die periode én het expansieve budgettaire beleid van de deelstaten en de lokale overheid. De forse toename van het aantal ambtenaren, bijvoorbeeld, was volledig de verantwoordelijkheid van de deelstaten en de lokale overheden. Bekeken over acht jaar Paars, vertaalde het actieve beleid zich voor 50 % in lagere lasten en ondersteunende maatregelen, en voor 50 % in hogere primaire uitgaven ( nvdr – zie ook grafiek).”
“Verhofstadt II is echter absoluut géén uitgavenregering geweest. Ten eerste dalen de primaire uitgaven de laatste jaren als percentage van het bbp. Ten tweede werd 60 % van de daling van het primaire overschot in lagere lasten geïnvesteerd. Dat is behoorlijk straf. De andere 40 % is naar hogere uitgaven gegaan, maar het ging voornamelijk om steunmaatregelen zoals de lagere lasten op ploegenarbeid, op overuren en op het aanwerven van onderzoekers. Deze maatregelen moeten volgens de Europese regels als meeruitgaven worden geboekt in plaats van als minderontvangsten. Samengevat ging amper 10 % van de vrijgekomen ruimte onder Verhofstadt II naar stijgende primaire uitgaven, 30 % naar ondersteunende maatregelen en maar liefst 60 % naar gedaalde lasten. Verhofstadt II kan met deze balans dus bezwaarlijk een uitgavenregering genoemd worden.”
Kritiek 2
Het begrotingsbeleid was te expansief en de aandacht voor de verdere sanering van de overheidsfinanciën doofde uit.
MAES. “Een daling van het primaire saldo is niet per definitie een slechte zaak. Een extreem hoog primair saldo aanhouden (zoals 7 % in 2001) is noch wenselijk, noch noodzakelijk, noch eerlijk. Het is onwenselijk, omdat het extreem hoge primaire saldo de keerzijde is van een belastingdruk op zijn hoogtepunt, wat de economische activiteit wurgt. Het is niet noodzakelijk, omdat een primair saldo van 4,5 % voldoende moet zijn om de vergrijzing te financieren. Het is ook niet eerlijk, omdat een hoog primair saldo de huidige werkende bevolking onrechtmatig zwaar belast in vergelijking met de vorige gepensioneerde generatie en de opgroeiende generatie. Een billijke verdeling van de lasten tussen de generaties is nodig.”
“De regering heeft haar beleidsruimte wel degelijk benut om structurele maatregelen te nemen die de trendgroei van de economie vrijwel zeker opgekrikt hebben. Voor mij is het paarse beleid de drijvende kracht geweest achter het feit dat er in de periode 1999-2006 en in vergelijking met de periode 1992-1999 maar liefst 50 % méér jobs werden gecreëerd bij een gelijkaardige onderliggende economische groei.”
Kritiek 3
De fiscale druk daalde nauwelijks, precies omdat de overheidsuitgaven buiten schot bleven.
MAES. “Het totale overheidsbeslag is met 0,6 procentpunt gedaald onder Paars. Dat lijkt weinig, maar is wel een trendbreuk. Het overheidsbeslag explodeerde tussen 1992 en 1999 van 45,6 % naar 49,6 % en daalt dus sinds 1999 opnieuw, naar 49,0 %. De fiscale druk is bovendien tegelijk fors verschoven van arbeid naar de andere grondslagen: de impliciete heffing op arbeid als percentage van de totale loonkosten is significant gedaald, met 2 procentpunten.”
“De primaire uitgaven zijn wel degelijk onder controle gehouden onder Verhofstadt II. Uiteraard zou het ideaal zijn, mocht een daling van het overheidsbeslag volledig kunnen worden gefinancierd door een daling van de primaire niet-vergrijzingsuitgaven, maar dit is niet evident gegeven de veel kleinere basis om te besparen en de noodzaak om de sociale vrede te bewaren.”
Daan Killemaes
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier