Oud en versleten?
Oost-Vlaanderen heeft de tweede grootste economie van Vlaanderen. Maar wacht nog even met de loftrompet. De bevolking veroudert snel, de investeringen blijven ondermaats en de economie groeit traag.
De tapijtboulevard snijdt de provincie Oost-Vlaanderen in tweeën. De E17 wordt, van het Waasland via Gent tot de West-Vlaamse grens, geflankeerd door textiel- en tapijtbedrijven. De textielindustrie typeert de Oost-Vlaamse economie, maar West-Vlaanderen is nog steeds dé textielprovincie. Dit voorbeeld illustreert hoe weinig geprofileerd de Oost-Vlaamse economie is. De Gentse biotechvallei is de uitzondering die de regel bevestigt. In welke ranglijst van Vlaamse provincies ook, steeds moet Oost-Vlaanderen een andere provincie laten voorgaan: het is de tweede grootste provincie in oppervlakte (na West-Vlaanderen), ze bekleedt de tweede plaats in bevolking (na Antwerpen), in toegevoegde waarde en in aantal ondernemingen. En of Oost-Vlaanderen die posities kan verdedigen is nog een andere vraag. De achillespees van de provincie is het gebrek aan dynamiek. De bevolking is niet jong en neemt nauwelijks toe, de werkloosheid heeft geen haast om te dalen, maar vooral: de Oost-Vlaamse economie groeit zeer traag.
Oost-Vlaanderen draagt de rode lantaarn onder de Vlaamse provincies wat betreft groei. In de periode 1985-1997 groeide het reële bruto regionaal product (BRP) in Oost-Vlaanderen met 27,7%. Dat is heel wat minder dan het Vlaamse gemiddelde van 35,9% en zelfs minder dan het gemiddelde van de vijftien lidstaten van de Europese Unie (32,5%). Ietsje naar het oosten kende buurprovincie Vlaams-Brabant een groei van 49,1%. Koploper Limburg pakte zelfs uit met een groeicijfer van 55% over dezelfde periode. Groeide de Oost-Vlaamse economie sinds 1985 jaarlijks in reële termen met 2,1%, dan groeide Vlaanderen als geheel 2,6%, Vlaams-Brabant 3,4% en Limburg 3,7%.
Ter verdediging kan worden aangehaald dat de provincie Antwerpen de voorbije jaren ook relatief traag groeide. Maar dat is de wet van de remmende voorsprong: Antwerpen had al een hoog welvaartspeil en hoefde geen inhaalbeweging te maken. Oost-Vlaanderen daarentegen is rijk noch arm. Toch slaagde de provincie er de afgelopen jaren niet in zich bij de rijkere provincies te voegen.
Oost-Vlaanderen is nog altijd goed voor 20% van de welvaartscreatie in Vlaanderen, maar gezien het grote aantal inwoners is dat een relatief matige prestatie. Het welvaartsniveau gemeten aan het BRP per inwoner of per werknemer, de meest gangbare norm voor de meting van de welvaartsgraad van een regio, is relatief laag in Oost-Vlaanderen. Is dat welvaartsniveau per inwoner voor de EU gelijk aan 100, dan klokt Oost-Vlaanderen af op 104,4, België op 112,1 en Vlaanderen als geheel op 115,3. De provincie Antwerpen spant de kroon en haalt een cijfer van 137. Per werknemer bedraagt de toegevoegde waarde 2.049.200 frank in Oost-Vlaanderen. Dat is 6,8% minder dan de gemiddelde Vlaamse werknemer presteert.
Toch moet Oost-Vlaanderen
met een inkomen van 422.300 frank per inwoner niet onder doen voor het Vlaamse gemiddelde. Dat komt omdat Oost-Vlaanderen wat men noemt een residentiële provincie is. Bijna 14% van de Oost-Vlaamse beroepsbevolking verdient zijn brood buiten de provinciegrenzen, vooral in Brussel voor het zuiden van de provincie en in Antwerpen voor het oosten van de provincie. Dat krikt de welvaartscreatie buiten de provincie op, maar verhoogt het inkomen binnen de provincie. Enkel de provincie Vlaams-Brabant pendelt nog meer.
De kloof wat betreft BRP per inwoner zal Oost-Vlaanderen waarschijnlijk niet meteen dichtfietsen. Daarvoor investeert Oost-Vlaanderen te weinig. De provincie neemt slechts 17,2% van de Vlaamse investeringen voor haar rekening. Ook de investeringsquote (investeringen uitgedrukt in een percentage van het BRP) blijft hangen op 10,2% terwijl 12% het Vlaamse gemiddelde is. Daarmee klopt Oost-Vlaanderen nipt Limburg als de minst investerende provincie van Vlaanderen. Ook inzake groei van de investeringen hinkt Oost-Vlaanderen achterop: plus 24,8% in de periode 1993-1998, tegenover 31% groei voor Vlaanderen.
De zwakke prestaties voor groei en investeringen komen ook op de arbeidsmarkt aan de oppervlakte. Weliswaar is slechts 6,5% van de Oost-Vlaamse beroepsbevolking geregistreerd als werkloos – dat is ietsje minder dan het Vlaamse gemiddelde (6,3%) en een stuk beter dan het Europese gemiddelde (10%) – maar verontrustend is de evolutie van de werkloosheid. In de overige provincies daalt de werkloosheid vaak sneller. Oost-Vlaanderen boekte slechts 2,3 procentpunt winst de voorbije tien jaar, tegenover 2,9 procentpunt in Vlaanderen als geheel. Limburg bijvoorbeeld zag de werkloosheid 5,5 procentpunt dalen. De totale werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen bedroeg 491.000 jobs in 1998, of 7,4% meer dan in 1998, wat opnieuw minder is dan de gemiddelde Vlaamse jobaanwas (+8,5%).
De Oost-Vlaamse beroepsbevolking
is anders goed geschoold. Alleen Vlaams-Brabant scoort beter op de Europese skill-index. Ook wat betreft het scholingsniveau van de bevolking scoort Oost-Vlaanderen goed. Ruim 18% van de bevolking loopt school (79,7% van de jongeren) en 13,4% van de jongerenpopulatie van 18 tot 24 jaar gaat naar de universiteit, tegenover 12,2% in Vlaanderen.
Oost-Vlaanderen kampt niet alleen met een economisch groeiprobleem, ook op demografisch vlak is de rek uit de provincie. Er zijn 1.359.700 Oost-Vlamingen – alleen in de provincie Antwerpen loopt meer volk rond. Maar dat is slechts 2,2% meer dan in 1985, tegenover 4,5% voor Vlaanderen als geheel of 7% in Limburg. De Oost-Vlaamse bevolking groeit niet alleen minder snel in aantal, ze veroudert ook sneller in vergelijking met de rest van Vlaanderen. Slechts 22,62% van de bevolking is jonger dan 20 tegenover 23,2% in Vlaanderen. Het gebrek aan jeugd vertaalt zich in iets meer mensen op actieve leeftijd (60,5%) en iets meer senioren (16,8%). De provincie is ten slotte relatief homogeen bevolkt: slechts 2,9% van de inwoners heeft een vreemde nationaliteit.
De economische structuur van Oost-Vlaanderen is vooral gericht op diensten en is weinig industrieel geprofileerd. Het aandeel van de secundaire sector (exclusief bouw) in de toegevoegde waarde bedraagt slechts 26,1% in Oost-Vlaanderen tegenover 29,5% voor Vlaanderen. De dienstensector zorgt voor bijna 70% van de toegevoegde waarde, tegenover 67,6% voor het Vlaamse gemiddelde. De landbouw is amper nog goed voor 1,6% van de toegevoegde waarde (1,4% in Vlaanderen).
Zelfs in de industriële sectoren die Oost-VLaanderen kenmerken – textiel, ijzer en mineralen of bouw – moet het steeds een andere provincie laten voorgaan. Textiel is goed voor 3,2% van de toegevoegde waarde maar in West-Vlaanderen is dat bijvoorbeeld 4,6%. De provincie scoort zwak in sectoren zoals chemie, metaal, elektro, vervoer en communicatie.
Een groot aantal eenmanszaken kenmerkt het ondernemerschap in Oost-Vlaanderen: 64,47% van de 112.403 BTW-plichtige ondernemingen is een eenmanszaak (60,29% in Vlaanderen). De meeste ondernemingen tellen minder dan 10 miljoen frank omzet. Slechts 3,29% haalt een omzet van meer dan 100 miljoen. Vooral bij de zeer grote ondernemingen scoort Oost-Vlaanderen zwak met amper twintig ondernemingen met meer dan 1000 werknemers, tegenover 53 in Antwerpen of 19 in het veel kleinere Vlaams-Brabant. Oost-Vlaanderen exporteert – ondanks de aanwezigheid van de zeehaven van Gent – ook niet zoveel. Oost-Vlaanderen is slechts goed voor 17% van de Vlaamse export.
guy clémer daan killemaes
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier