Op grotere schaal

Het rommelt in de studie- en adviesbureauwereld. Door de overname van het Belgisch bureau Agipar wordt het Nederlandse Grontmij hier de nieuwe nummer vier. Schaalvergroting is troef. Privé-bureaus vrezen vooral de gesubsidieerde instellingen die zich op hun markt begeven.

Het ingenieursbureau Agipar – met zijn vijf afdelingen Atenco, TKB, Clerckx, Lesage en Miplan – is overgenomen door Belgroma, dat al ruim 40 jaar deel uitmaakt van Grontmij, met zijn 3000 medewerkers de Nederlandse nummer twee. Met 400 medewerkers en een omzet van 1,2 miljard frank wordt de combinatie de nummer vier in België (zie tabel). Onbetwist marktleider is Tractebel Engineering.

Belgroma en Agipar willen door een grotere aanwezigheid dichter bij kleine projecten staan. Anderzijds hopen de Grontmij-dochters beter in aanmerking te komen voor de grote mobiliteitsprojecten van de komende jaren, zoals het Brussels voorstedelijk vervoersnetwerk. “Ruimte is schaars geworden in Vlaanderen, zodat studieprojecten steeds ingewikkelder worden. Bovendien is het onze ervaring dat cliënten steeds meer een totaaloplossing vragen: advies, engineering, directievoering en beheer en exploitatie in één pakket”, legt Jan Bosschem, algemeen directeur van Belgroma, uit.

Christian Van Hauwaert, gedelegeerd bestuurder van Agipar, springt Bosschem bij. “Met Agipar waren we niet langer in staat een volledig pakket in heel Vlaanderen aan te bieden. De activiteiten van Belgroma en Agipar zijn complementair. Belgroma doet vooral aan milieuopdrachten, zoals bodemsaneringen en afvalbeheer, terwijl Agipar zich in de eerste plaats toelegt op bouw- en infrastructuurprojecten.”

Beide ingenieurs vrezen niet dat de overname de ankers van de sector losgooit. “Zo lang we positieve resultaten behalen, zal Grontmij zich operationeel niet bemoeien. Grontmij biedt de financiële middelen om grote projecten aan te durven. Prefinancieringen van zeven maanden zijn in onze sector geen uitzondering”, stipt Bosschem aan. De andere grote bureaus die deel uitmaken van buitenlandse groepen – Technum, Gedas, Coppée-Courtoy – beklemtonen ook dat de intellectuele vrijheid niet beïnvloed wordt door de moederbedrijven.

Dat houdt ook in dat de sector niet zwaar getroffen wordt door delokalisatie – het uitbesteden van (deel)opdrachten aan kantoren in landen met goedkopere lonen. “Daarvoor moeten de studiebureaus te veel inspelen op de concrete opdracht. Bovendien zou het opvolgen van het uitbestede werk te veel aanpassingen vergen, zodat de eventuele winst verloren gaat”, zegt Van Hauwaert. Michel Weiler, voorzitter van de Organisatie van Raadgevende Ingenieurs ( ORI), relativeert deze stelling: “In de scheikunde kan ik me inbeelden dat een aantal taken elders uitgevoerd wordt.” Maar ook hij wijst op de noodzaak om de delokalisatie goed te begeleiden.

Toch zijn er ook kleine, onafhankelijke bureaus die een sleutel-op-de-deur-service leveren. Ecorem telt slechts vijftien medewerkers. Gedelegeerd bestuurder Walter Mondt: “Wij hebben slechts de expertise om het project te managen. De operationele zijde besteden we uit.” Mondt is zich echter bewust van de nood aan schaalvergroting. “Zelfs maatschappijen als Ernst & Young en PricewaterhouseCoopers begeven zich op het studie- en adviespad. Schaalvergroting wordt haast onvermijdelijk indien je je op grote en internationale projecten wil werpen.”

De privé-bureaus klagen over oneerlijke concurrentie van gesubsidieerde instellingen die de laatste jaren een prominente speler geworden zijn. Deze concurrentie plaatst zware druk op de sector en houdt de prijzen laag. Walter Mondt is ook voorzitter van de Vlaamse Vereniging van Milieudeskundigen: “Het gaat niet op dat universiteiten zich op de studiemarkt kunnen werpen. Ze krijgen subsidies van de overheid en hebben een belastingvoordeel.”

Michel Weiler vraagt dat de overheid het terrein duidelijker afbakent. “De rol van universiteiten en andere gesubsidieerde instellingen zou louter adviserend moeten zijn. Wanneer ze deelnemen aan aanbestedingen, doen ze aan oneerlijke concurrentie. Daarom stellen we voor dat bij de evaluatie van aanbestedingen de prijs voor maximaal 30% weerhouden wordt. Uiteindelijk moet de kwaliteit van het geboden studiewerk primeren.”

Bij de afdeling Research & Development van de KU Leuven valt professor Koen De Backere uit de lucht bij het horen van de aanklacht. “Wij zijn al 27 jaar zelfvoorzienend. We zijn zelf verantwoordelijk voor onze begroting en betalen huur aan de universiteit voor de kantoren die we gebruiken. Juridisch gesproken zijn we een onderdeel van de KU Leuven en moet de universiteit opdraaien voor eventuele financiële putten. We begeven ons echter op de markt met unieke expertise, soms op vraag van een privé-bureau. Bovendien vragen we marktgebonden prijzen voor ons werk. Dit lijkt me een goedkoop verwijt.”

Ook bij het Vlaams Instituut voor Technologisch Onderzoek ( Vito) wijst men de aanklacht van de hand. Algemeen directeur Rik Schrooten stipt aan dat het Vito door de overheid in stand wordt gehouden om beleidsstudies uit te voeren waarvoor geen privé-studiebureaus en -ingenieursbureaus gevonden kunnen worden. “Een voorbeeld is onze studie over het verminderen van snelwegverlichting. Met privé-bureaus willen wij niet concurreren.”

stijn depreter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content