Op de goede weg

Gehuwden die feitelijk gescheiden leven, kunnen geen bezwaar indienen tegen de belasting die op naam van de andere echtgenoot wordt gevestigd. Het Arbitragehof noemt deze regeling discriminerend.

Dat de belasting neutraal is ten opzichte van de verschillende samenlevingsvormen is een fabeltje. Gehuwden en ongehuwd samenwonenden worden op verschillende punten anders belast. Nu eens in het voordeel van de gehuwden. Dan weer in het voordeel van de ongehuwden. Gehuwden hebben bijvoorbeeld recht op de toepassing van het huwelijksquotiënt ; ongehuwd samenwonenden niet. Daartegenover staat dan weer dat ongehuwd samenwonenden altijd afzonderlijk worden belast, terwijl de decumulatie in hoofde van gehuwden alleen op hun beroepsinkomsten slaat. Hun andere inkomsten in hoofdzaak de onroerende inkomsten worden gewoon samengevoegd en gecumuleerd tegen het progressief tarief van de personenbelasting onderworpen. Daar ongehuwd samenwonenden fiscaal als alleenstaanden worden beschouwd, hebben zij elk recht op het belastingvrij minimum zoals dat ten aanzien van alleenstaanden geldt. En dat is enkele tienduizenden franken hoger dan het belastingvrij minimum waarop elk van beide echtgenoten van een koppel met trouwboek recht heeft.

INVORDERING.

En dan is er nog de invordering van de belasting. Aangezien ongehuwd samenwonenden voor fiscale doeleinden worden behandeld als alleenstaanden, staan zij ook niet in voor elkaars belastingschulden. Ieder betaalt de belasting die hij zelf is verschuldigd. Als een van de twee niet kan betalen, gaat de andere vrijuit zij het dat er vanzelfsprekend wel problemen kunnen rijzen als er beslag wordt gelegd, en als het erop aankomt te bewijzen dat bepaalde goederen niet aan beslagene toebehoren, maar wel aan zijn ongehuwde partner waarmee hij samenwoont.

Bij gehuwden ziet het plaatje er helemaal anders uit. Behalve in een aantal zeer welbepaalde uitzonderingen (zie kader) staan echtgenoten hoofdelijk in voor het betalen van elkaars belastingschuld. Elk van hen kan worden aangesproken om de belasting te voldoen, ongeacht of die te maken heeft met zijn eigen inkomsten, dan wel met die van de andere echtgenoot.

Gehuwden staan er in dat opzicht dus veel slechter voor dan ongehuwd samenwonenden. Vooral als de samenhorigheid zoek raakt. Twee ongehuwden die uiteengaan, hebben fiscaal van elkaar niets te vrezen. Fiscaal werden zij voordien al als alleenstaanden beschouwd, en dat blijft zo.

FEITELIJKE SCHEIDING.

Gehuwden die feitelijk gescheiden gaan leven, worden fiscaal ook als alleenstaanden beschouwd (vanaf het jaar dat volgt op het jaar van hun feitelijke scheiding). Wat betekent dat hun inkomsten niet meer worden samengevoegd, maar dat zij afzonderlijk worden belast. Op het gebied van de invordering van de belasting worden zij evenwel bij voortduur als gehuwden beschouwd. En heeft de feitelijke scheiding niet het minste belang. Zij blijven instaan voor mekaars belastingschulden. Ook als de feitelijke scheiding al jaren aansleept.

Aan die toestand komt pas een einde vanaf het ogenblik dat het huwelijk wordt ontbonden. Door overlijden of door echtscheiding. Een scheiding van tafel en bed is onvoldoende. In dit laatste geval blijven de echtgenoten instaan voor elkaars belastingschulden zij het dat de mogelijkheden van invordering wel beperkter zijn.

Alleen een echte ontbinding overlijden of echtscheiding zet een punt achter de gezamenlijke aansprakelijkheid voor mekaars belastingschuld. Althans voor zover het belastingschulden betreft die dateren van na het huwelijk. Voor belastingschulden die nog afkomstig zijn uit de periode waarin de echtgenoten gehuwd waren, blijven zij ook na de ontbinding van het huwelijk nog gezamenlijk aanspreekbaar.

ONFORTUINLIJK LOT.

Deze in geval van feitelijke scheiding blijvende aansprakelijkheid voor elkaars belastingschuld, heeft in de praktijk al tot zeer pijnlijke situaties geleid. Er is immers geen beperking in de tijd. Echtgenoten die vijf, tien, vijftien jaar, of langer feitelijk gescheiden leven, kunnen dus nog steeds worden aangesproken om een belastingschuld van de andere echtgenoot te voldoen.

Juridisch is daar weinig of niets aan te doen. Maar maatschappelijk is dat allemaal niet evident. Vandaar dat in de praktijk al verschillende pogingen zijn ondernomen om het onfortuinlijke lot van feitelijk gescheiden echtgenoten die plots met een fiscale schuld van de andere echtgenoot worden geconfronteerd, alsnog te verlichten. Helaas zijn er niet zoveel middelen.

BEZWAARRECHT.

Wel heeft men zich al bij herhaling afgevraagd of zo’n feitelijk gescheiden echtgenoot niet zou kunnen inroepen dat zijn recht van verdediging flagrant wordt geschonden. Vanuit die invalshoek ziet zijn situatie er immers allesbehalve rooskleurig uit. Kortweg gezegd, komt die erop neer dat hij wel mag betalen, maar dat hij voor het overige niets te zeggen heeft. Hij kan zich niet verdedigen. En als men het Hof van Cassatie mag geloven, heeft hij zelfs niet eens het recht om bezwaar in te dienen tegen de belasting die nu ten laste van hem wordt ingevorderd.

Het bezwaarrecht komt volgens het Hof van Cassatie immers uitsluitend toe aan de belastingplichtige op wiens naam de belasting is gevestigd. In hoofde van feitelijk gescheiden echtgenoten wordt de belasting afzonderlijk gevestigd, op naam van elk van beide feitelijk gescheiden echtgenoten, ieder voor zijn eigen inkomsten. Wat meteen uitsluit dat de ene echtgenoot nog bezwaar kan indienen tegen de belasting die op naam van de andere echtgenoot is gevestigd. Desalniettemin kan hij wel worden aangesproken om die belasting te voldoen.

DISCRIMINATIE.

Maar daarmee is het verhaal niet ten einde. In België is er tegenwoordig niet alleen het Hof van Cassatie. Maar ook het Arbitragehof. Dat laatste Hof is onder meer bevoegd om wetten aan het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel te toetsen. Een en ander bracht het Hof van Beroep te Antwerpen op de idee om aan het Arbitragehof de prejudiciële vraag te stellen of deze regeling niet discriminerend is. Meer bepaald, of feitelijk gescheiden echtgenoten door hen bij voortduur capabel te achten om voor mekaars belastingschulden in te staan, terwijl ze zonder meer uitgesloten zijn om bezwaar in te dienen tegen de belasting die op naam van de andere echtgenoot wordt gevestigd niet ongelijk worden behandeld. Dit in vergelijking met niet-feitelijk gescheiden echtgenoten. Deze kunnen weliswaar ook worden aangesproken om elkaars belastingschulden te voldoen. Maar ze beschikken wel zonder meer ieder voor zich over het volste recht om bezwaar in te dienen. De belasting wordt bij niet-feitelijk gescheiden echtgenoten immers gezamenlijk gevestigd op naam van de beide echtgenoten. Zodat zij ook allebei over het bezwaarrecht beschikken.

In zijn arrest van 27 juni ’96 heeft het Arbitragehof gesteld dat deze regeling ten aanzien van feiteljk gescheiden echtgenoten discriminerend is. En dat aan de feitelijk gescheiden echtgenoot, die wordt aangesproken voor het voldoen van de belastingschuld van de andere echtgenoot, bijgevolg ook bezwaarrecht moet worden verleend.

WETTELIJKE TUSSENKOMST.

Een zwaluw maakt de lente niet. Dit ene arrest van het Arbitragehof kan de dikwijls pijnlijke situatie van feitelijk gescheiden echtgenoten die voor de belastingschuld van de andere echtgenoot worden aangesproken, dan ook niet echt verhelpen. Het arrest heeft in principe slechts bindende waarde voor de zaak waarin het werd geveld, en heeft voor het overige slechts de waarde van een zij het belangrijk precedent.

Maar het is een stap in de goede richting. Het is een belangrijk signaal naar de wetgever toe om de situatie van deze groep belastingplichtigen op het gebied van de invordering van de belasting ten gronde te bekijken. Hopelijk blijft de reactie van de wetgever dan ook niet beperkt tot het louter verlenen van het bezwaarrecht. Het recht om bezwaar in te dienen, is weliswaar iets, maar het verandert niets aan de grond van het probleem.

JAN VAN DYCK

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content