ONZE LAATSTE GRONDSTOF
Verkwanselt de Vlaamse overheid ook onze laatste grondstof, kennis? Het is alvast een veeg teken dat de overheid de autonomie van de universiteiten, die toegekend werd in het decreet van 1991, gestaag terugschroeft: “Daardoor blijft er te weinig tijd om na te denken over de toekomst van de universiteit. Dit is verontrustend in een wereld waarin het absoluut nodig is dat Vlaamse universiteiten meedraaien met de topuniversiteiten en niet in het peloton van de achterblijvers belanden.”
De waarschuwing stamt van professor economie Karel Tavernier ( KU Leuven), die vorige week woensdag met emeritaat ging. Sinds 1982 had de hoogleraar het algemeen beheer van de universiteit onder zijn hoede. Universitair management werd zijn tweede liefde, een domein waarin hij een internationale reputatie opgebouwd heeft. Hij zag hoe de universiteit zich ontwikkelde tot een autonoom bedrijf: “Twintig jaar geleden kon de universiteit als een grote school bestuurd worden. Inmiddels is het product van de universiteit, kennis, in onze maatschappij zo belangrijk geworden, dat de universiteit haar monopolie moest afstaan. Een rol blijven spelen in een erg competitieve omgeving vergt vandaag een modern strategisch management.”
Door haar gebrek aan flexibiliteit en financiële middelen kon de overheid deze ontwikkelingen niet langer volgen. Die trend mondde uit in het decreet van 1991, dat Tavernier mee onderhandelde. “Met dat decreet sloot de overheid een contract met de universiteit. Hoe de universiteit de haar toevertrouwde taken organiseerde, was voortaan haar zaak. De overheid controleert de kwaliteit enkel achteraf. Dankzij deze autonomie kon elke instelling op zoek naar een profiel. Leuven ambieerde een internationaal gereputeerde onderzoeksuniversiteit te worden. Ik mag zeggen dat Leuven het niet slecht doet.”
Maar Tavernier stelt vast dat de overheid het verloren terrein tracht goed te maken. “Sedert het decreet kregen we al tien recuperatiedecreten te slikken.” De emeritus moet nu met lede ogen aanzien hoe het interventionisme van de overheid aan een comeback werkt. “Men is stilaan de inefficiëntie en sociale kostprijs van overdreven regelgeving vergeten.”
Het is een opmerkelijke uitspraak voor iemand die zijn loopbaan begon als lid van de keynesiaanse club van professor Karel Pinxten, die naast Gaston Eyskens veel invloed uitoefende op hem tijdens zijn klassieke academische opleiding als licentiaat in de economische wetenschappen. De crisis van de jaren zeventig deed de gevormde keynesiaan inzien dat de economische wetenschap toe was aan nieuwe paradigma’s. Sindsdien bepleit Tavernier de werking van de markt en het belang van een orthodox macro-economisch beleid. Tavernier haalde in die periode ook Paul De Grauwe naar het Centrum voor Economische Studiën ( CES), waarvan hij de drijvende kracht was. In 1981 presenteerde hij de nieuwe geloofsbelijdenis op het 15de Vlaams Wetenschappelijk Economisch Congres. Met de markteconomie en de terugtrekkende overheid als thema’s ging het congres de annalen in als zeer vernieuwend.
Taverniers interesse voor economie werd al aangewakkerd op de Grieks-Latijnse humaniora aan het Heilig Hartcollege in Waregem, waar hij in 1933 geboren werd. Op een dag had de leraar Grieks het over de kwantiteitstheorie van het geld en over de Spanjaarden die eeuwen geleden met hun zilver- en goudvloten de monetaire huishouding van Europa overhoop haalden. De leraar vertelde wel vaker over veschillende vakgebieden, omdat hij besefte dat zijn leerlingen het Grieks toch niet onder de knie zouden krijgen.
Na zijn collegejaren trok Tavernier naar de Antwerpse Ufsia. De reputatie van de strenge jezuïeten was ook in Waregem gekend. Ze werden beter geschikt geacht dan het eerder vrijgevochten Leuven om de traditionele West-Vlaamse opvoeding verder te zetten. Tavernier koos voor handelswetenschappen. Vertelt hij: “Om 7u.30 kwam men controleren of je je das aanhad. Om 21 uur ging de poort van het studentenverblijf onherroepelijk dicht. Uit pure verveling moest je er wel studeren.” Tavernier ontdekte er de economische wetenschap: “De analysekracht van het eenvoudige vraag-aanbodschema fascineerde me.” Na de kandidaturen werd Leuven dan ook onvermijdelijk.
Na zijn legerdienst in 1956 als reserveluitenant luchtdoelartillerie bouwde hij een academische carrière uit aan het economiedepartement. De gevierde lesgever bracht het tot gewoon hoogleraar. Tavernier heeft altijd dicht bij de studenten gestaan. Hij wist de stof bevattelijk en enthousiast over te brengen. Hij was ook een graag geziene gast op de activiteiten van de studentenvereniging Ekonomika. Ruim 21 jaar lang was hij voorzitter van de oud-studentenvereniging Ekonomika-Alumni: “Een fantastische vereniging die tijdens de eerste decennia van haar bestaan een niet onbelangrijke rol gespeeld heeft voor de economische ontvoogding van Vlaanderen.”
Zijn loodzware leeropdracht – door een samenloop van omstandigheden moest de prof ooit in een academiejaar 2000 mondelinge examens afnemen – combineerde Tavernier met de uitbouw van het door Gaston Eyskens gestichte CES. Tavernier was de eerste voltijdse medewerker van toenmalig directeur Gaston Geens. Na een studieverblijf in Berkeley in 1962 volgde Tavernier hem op als directeur. Het CES maakte eerst naam met de onderbouw van de expansiepolitiek en later vooral met het in kaart brengen van de geldstromen tussen de gemeenschappen.
De prestaties van Tavernier waren in 1981 ook de pas verkozen rector Pieter De Somer niet ontgaan. Die had in Tavernier het ideale profiel van een vice-rector gezien. In Leuven stelt de nieuw verkozen rector immers zelf de beleidsploeg samen. “Zijn vraag kwam als een donderslag bij heldere hemel. Eigenlijk zag ik ertegen op om het gezellige nest van het CES te verlaten,” zo blikt Tavernier terug.
Tavernier hapte toe. Zijn eerste taak was het saneren van de sociale sector van de universiteit. De econoom pakte het deficit aan als een wervelwind. Prompt reageerden de studenten met een staking. Ze pikten het niet dat Tavernier de prijzen voor de sociale voorzieningen indexeerde. Met veel geduld wisten de rector en vice-rector de staking te ontzenuwen. “We gingen zelfs in de soep roeren die de stakende studenten in de universiteitslokalen klaarmaakten.”
DAAN KILLEMAES
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier