Onderwijsexpert Dirk Van Damme (OESO): ‘Nood aan nieuwe instrumenten in gelijkekansenbeleid’
Het jaarlijkse OESO-rapport Education at a glance vergelijkt ons onderwijs op meer dan 100.000 punten met 35 andere landen. In het algemeen krijgt het Vlaamse onderwijs een goed rapport, maar onderwijsexpert Dirk Van Damme (OESO) wijst wel op een aantal verbeterpunten.
De participatiegraad in het Vlaamse onderwijs is beter dan het gemiddelde, maar de opleidingsgraad van de ouders en de sociale achtergrond wegen op de studiekeuze in het secundair onderwijs. Wat doen we verkeerd?
DIRK VAN DAMME. “In het kleuteronderwijs, waar er geen leerplicht is, scoren we heel goed met een participatie van 99 procent. Van 6 tot 18 jaar geldt er een leerplicht en is de participatiegraad vanzelfsprekend hoog. Maar daar zie je dat de opleidingsgraad van de moeder en de migratieachtergrond bij ons meer de studiekeuze bepalen dan in andere landen.
“Ondanks de inspanningen in het gelijkekansenbeleid is die situatie de afgelopen tien jaar nauwelijks veranderd. Je kunt uiteraard niet weten hoe het zou zijn geweest zonder die maatregelen, maar het lijkt mij fair te stellen dat er nood is aan nieuwe instrumenten in het gelijkekansenbeleid. Uit onze gegevens blijkt dat de huidige instrumenten niet efficiënt genoeg zijn.”
In een kennismaatschappij is de doorstroom naar het hoger onderwijs belangrijk. Hoe doet Vlaanderen het?
VAN DAMME. “Een diploma hoger onderwijs is in België nog altijd een van de beste remedies tegen werkloosheid. Daarom is goed om vast te stellen dat meer dan de helft van de 20-jarigen in België in het hoger onderwijs studeert. Ook na de leerplicht vinden veel jongeren een opleiding interessant.
“De instroom in het hoger onderwijs is goed, de uitstroom is dat minder. Te veel mensen haken af. In andere landen zie je het aantal hoger opgeleiden stijgen, terwijl bij ons dat percentage stabiel blijft. In de politieke kringen leeft de misvatting dat er te veel hooggeschoolden op de arbeidsmarkt zijn. Dat is zeker niet het geval. In tegenstelling tot andere landen kennen we hier nauwelijks het probleem van mensen met een hogere opleiding die een baan uitoefenen waarvoor ze overgekwalificeerd zijn.”
Ruim 6 procent van het bruto binnenlands product gaat naar onderwijs, vooral naar het secundair. Is het juist om te spreken van een onderfinanciering in het hoger onderwijs?
VAN DAMME. “Ik zou het zo niet noemen, maar relatief gezien gaat bij ons een kleiner deel van de middelen naar het hoger onderwijs. In andere landen ligt de verhouding met het leerplichtonderwijs anders. Universiteiten en hogescholen staan bovendien de jongste jaren door de enveloppefinanciering onder druk. Hun middelen zijn niet mee gestegen met de studentenaantallen. Daar komt nog bij dat ons hoger onderwijs gemakkelijk toegankelijk is door de tamelijk lage inschrijfgelden. En er is geen traditie om onderfinanciering met private middelen te compenseren.
“Het secundair onderwijs is wel goed gefinancierd. Van de 35 landen hebben we daar de op een na ruimste financiering. Het geld gaat voornamelijk naar de personeelskosten en minder naar de werkingskosten. De lonen van de leraars zijn relatief goed, maar dat is niet de enige parameter die telt. Ook de klasgrootte en het aantal lesuren bepalen mee de kostprijs. Laat dit geen pleidooi zijn om het aantal lesuren te verhogen. Volgens recente PISA-gegevens blijkt de leertijd weinig invloed te hebben op de kwaliteit van het onderwijs.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier
O.C.D.E. - O.E.S.O. - O.E.C.D.
-
Sector:
Autonome publieke instellingen