Ondernemers Zonder Grenzen
Ondernemerschap is de motor van ontwikkeling, dus is daar een rol weggelegd voor privé-ondernemers, proclameert Réginald Moreels. Aanvankelijk irriteerde de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking de zakenwereld omdat hij leek mee te heulen met de intellectuele fabel dat onze bedrijven als parasieten van de ontwikkelingshulp genieten. Vlaamse ondernemers hebben niet op de bekering gewacht : via allerhande initiatieven manifesteren zij hun wereldsolidariteit.
Tegen het einde van 1998 wil Réginald Moreels een ervaren manager of bedrijfsleider, die hij zal laten headhunten, aan het hoofd van zijn PSOP. Deze “kmo-cel” wordt een onderdeel van de naamloze vennootschap naar publiek recht BTC : Belgische Technische Coöperatie nv de nieuwe uitvoerende arm van een ontsmet Abos (Algemeen bestuur voor ontwikkelingssamenwerking) dat in de toekomst denkwerk, controle en evaluatie verricht. PSOP staat voor Private Sector Ontwikkelingsprogramma, waarin de internationale samenwerking tussen Belgische kmo’s en kleine, familiale bedrijfjes in “lage-inkomenslanden” Moreels bant de term “ontwikkelingslanden” uit zijn woordenschat in “een marktgerichte aanpak” gestalte krijgt.
Een opmerkelijke ommekeer. Want toen Moreels het kabinet van Ontwikkelingssamenwerking binnenstapte, hakte hij driftig in op “witte olifanten” of misbruiken bij projectfinanciering door Abos, waarvan vooral een minderheid van grote Belgische bedrijven beter werd. Maar de indruk ontstond dat de Nieuwe Beeldenstormer, tegen de internationale trend in, een muur wilde metselen tussen Ontwikkelingssamenwerking en de bedrijfswereld. Getogen in de ideologie van het liefdadigheidswezen van Artsen Zonder Grenzen, ging de nog wat groene beleidsman opvallend snel door een rijpingsproces : dr. Moreels zou zijn departement het liefst omdopen van Ontwikkelingssamenwerking in Internationale Samenwerking, omdat de minister “het creëren van rendabele werkgelegenheid de meest efficiënte vorm van armoedebestrijding” vindt. En werkgevers zijn bedrijfsleiders.
Moreels wil breken
met de hokjesmentaliteit : “Uit het samenspel van overheid, privé-sector en burgermaatschappij groeit een evenwichtige samenleving. Dat geldt in lage-inkomenslanden net als hier. Ingepast in een internationale uitwisseling, gebaseerd op wederzijds respect en begrip, is de bevruchting zoveel groter.”
Zijn Nederlandse collega en “Ontwikkelingsgoeroe” Jan Pronk erkent in een recent gesprek met NRC Handelsblad (25 oktober 1997) : “Ik had in de jaren ’70 onvoldoende door dat de markt een zuiverende werking heeft op bureaucratische excessen.” Pronk deed er bijna twintig jaar over. Réginald Moreels amper een 900-tal dagen, sinds hij, nauwelijks de drempel van de politiek overschrijdend, met rasse schreden opklom naar de regeringstafel.
“Het hele concept ontwikkeling moet herdacht worden,” lost Moreels. De balans van het klassieke ontwikkelingsgebeuren is somber. Hoe dan ook zijn de westerse hulpstromen marginaal : gemiddeld nauwelijks 1 % van het nationaal inkomen in het zuiden. De impact van het bedrijfsleven en de kapitaalmarkten is vele malen groter dan de impact van de samenwerkingsprogramma’s, erkent Moreels in zijn boek “Hoop voor de naakte mens”(uitgeverij Lannoo). Toch kan die beperkte inbreng additioneel belangrijke hefboomeffecten teweegbrengen. Bij elke rit van de plaatselijke luchthavens naar miljoenensteden als Bamako, Kinshasa of Maputo, Hanoi of Dhaka, bruist de activiteit van kleine bedrijfjes hem daar tegemoet : de kracht van plaatselijk micro-ondernemerschap de informele economie, zoals ze tien jaar geleden al belicht werd door de Peruaan Hernando de Soto in “The Other Path, The invisible revolution in the Third World“.
Na ergernis in bedrijfskringen
om zijn wilde jacht op witte olifanten, krijgt Moreels nu van zijn (natuurlijke) achterban het verwijt “witte muizen” te kweken. Zijn PSOP-geflirt met kmo’s wekt argwaan bij de professionele wereldverbeteraars. “Dit soort weerstanden en onbegrip moeten we opruimen, de kloof met de bedrijven overbruggen,” zegt Jan Van den Bergh van het reclamebureau Quattro DMB&B en voorzitter van de Kauri-groep. Vredeseilanden brengt in Kauri een aantal bedrijven samen rond de Financieel Economische Tijd en HBK-Spaarbank. Van den Bergh hoopt de eenzijdige beeldvorming bij ontwikkelingswerkers, zoals in de 11.11.11.-campagne van het NCOS ” Geen schandaal aan mijn voeten“, te corrigeren : ” Nike is niet altijd fout.” De vooroordelen zitten diep. Engelachtige zakenlieden of allemaal slavendrijvers zijn mythes. Moreels doorprikt het cliché van zwarte gieren aan ondernemerskant en witte raven in de wereld van de niet-gouvernementele organisaties.
Altruïstisch geëngageerde bedrijfsleiders
Ondernemers zijn zich bewust van hun maatschappelijke functie, die zich ook buiten Europa uitstrekt. Pionier in Vlaanderen in het binnenbrengen van de derde wereld in de bedrijven was palettenverhuurder Chep Benelux, waar personeelsleden een deel van hun loon afstaan voor scholenbouw en gezondheidszorg in Nepal (zie Trends van 11 november 1993). Kauri wil het Chep-experiment vermenigvuldigen door het organiseren van informatie-avonden, het verspreiden van getuigenissen van ontwikkelingswerkers en van ondernemers uit het zuiden. Maar Kauri wil meer zijn dan een denk- en praatgroep. “Kauri zal ook in de beroepsfederaties de belangen bepleiten van het zuiden en in dialoog treden met de vakbonden,” zegt Van den Bergh.
Uit eigen beweging
voelen Vlaamse bedrijfsleiders zich aangesproken door het zuiden : gedreven, niet door persoonlijk winstbejag, maar door hun geloof in een ethisch kapitalisme gebaseerd op toevoeging van een persoonlijke scheut wereldsolidariteit in een globaliserende, soms hardvochtige economie. Daniël Vanhove van bouwbedrijf Vanico uit Gent vertaalt zijn mondiale verbondenheid in de financiering van New Hope Rural Leprosery Trust in de deelstaat Orisa, Oost-India : op de New Hope-boerderij leren jonge leprapatiënten een vak om later op eigen benen te staan. Eveneens in India sponsort Robert De Wulf met LVD, constructeur van plaatbewerkingsmachines, een computerschool en een school voor kansarme kinderen in Calcutta. De Stichting Gillès van Etap uit Malle groeide in 1990 uit eenzelfde bekommernis en steunt projecten in India, Bangladesh en Vietnam, in Tanzania en Congo en in het Zuid-Amerikaanse Bolivia. Oud-bankier Jozef Lambrechts begeleidt via zijn Felixfonds boeren en wevers naar zelfstandig ondernemen in Ghana en Chili (zie kader : Gillès en Felix).
Vlaamse ondernemers trekken de wereld rond op zoek naar nieuwe marktkansen, investeren, sluiten joint ventures met buitenlandse partners met het oog op maximalizering van hun bedrijfsomzetten en winsten, maar zijn niet blind voor straatkinderen, sloppenwijken of ambachtelijke werkplaatsen in de marginale buurten.
Familiale bedrijven als motor voor duurzame ontwikkeling
Réginald Moreels bestempelt ondernemerschap en het maken van winst als een gezonde overeenstemming : “Ondersteuning van microbedrijfjes in lage-inkomenslanden heeft een multiplicatoreffect. De meeste zijn familiale bedrijfjes authentiek ondernemerschap, omdat de eigenaar zelf het ondernemersrisico draagt. Dat is een garantie voor duurzame ontwikkeling. Bovendien kopen en verkopen ze in de lokale markt, zodat ze andere bedrijfjes versterken. En ze zijn arbeidsintensief. Handicaps voor hun verdere ontplooiing zijn : het ontbreken van krediet, geen echte marketingstrategie of boekhouding, soms geen elektriciteit of adequaat gereedschap.”
Onze kmo’s kunnen
een steentje bijdragen, concludeert de staatsecretaris. Maar naast bedrijfsleiders met een altruïstische persoonlijke betrokkenheid zijn er Belgische kmo’ers die een hefboom willen aanbieden zonder sterk geëngageerd in een relatie te stappen. “Voor deze groep kan het PSOP/Private sector ontwikkelingsprogramma drempelverlagend de weg effenen en contacten leggen met familiale bedrijfjes in het zuiden.”
Moreels’ uitgestoken hand gaat naar de kmo’s. Voor de grote bedrijven blijft het witte-olifantensyndroom nawerken. Er komt een kmo-huis in Brussel en een netwerk van kmo-cellen in de betrokken landen ; het eerste wordt het Ondernemershuis voor Partnership en Ontwikkeling (OPO). Het OPO informeert Belgische kmo’s over samenwerkingsformules, liefst op maat gesneden en zal gemaakte (reis-, prospectie-, verzekerings-) kosten vergoeden. OPO zal ook kmo-joint ventures financieel ondersteunen. De lokale kmo-kantoren of werkmaatschappijen (eerst in drie landen, later negen) “begeleiden en promoten het ondernemerschap in de lage-inkomenslanden.”
Réginald Moreels kadert de PSOP-gedachte in een brede sociale bewogenheid : het winstprincipe voor welvaartcreatie is niet langer een ketterij, maar economische groei ligt in Moreels’ Ontwikkelingsconcept ingebed in ethische en culturele waarden. Welvaart moet imperatief samengaan met welzijn. “Succesvol ondernemerschap brengt een harmonie tot stand tussen shareholders en stakeholders.” De staatssecretaris spreekt bevlogen over sociale bewegingen van vorige eeuw, christelijke, liberale en socialistische, in onze contreien, “allemaal gestoeld op het solidariteitsprincipe.”
Het PSOP kan in lage-inkomenslanden een instrument zijn voor capaciteitsopbouw aan de basis, maar tegelijk streeft Moreels naar steun bij capaciteitsopbouw aan de top : “Actiepunten van ons beleid zijn daarom : volksgezondheid, onderwijs, landbouw, basisinfrastructuur en maatschappij-opbouw.” Lokale overheden moeten de armen een waardig levenspeil bezorgen : vandaar een mogelijke steun aan de ministeries van Planning, Landbouw, Onderwijs en Volksgezondheid in het nieuwe Congo van Kabila. Eventueel ook Justitie, althans als er klaarheid komt in de situatie van de gearresteerde Belgische manager Patrick Claes. Eraan toevoegend dat “ethiek en democratisering pas ontluiken nadat een land zich heeft opgewerkt uit een armoedemaatschappij.” En hij citeert uit recente lectuur als Le Développement, l’Histoire d’une Croyance Occidentale van Gilbert Rist, plaatst kanttekeningen bij Et si l’Afrique refusait le Développement ? (L’Harmattan) van de Kameroene sociologe Axelle Kabou. Wellicht voor het eerst in 37 jaar wordt Ontwikkelingssamenwerking geleid door een minister voor wie het departement meer is dan een opportunistische politieke springplank.
Edward Jaycox, verantwoordelijk voor het Afrika-beleid van de Wereldbank veroorzaakte in 1993 een schok door te beweren dat “de donors en de Afrikaanse regeringen samen de capaciteit van het continent hebben ondermijnd.” Het principe van welvaartscreatie door lokale inspanningen is inmiddels bij donors doorgesijpeld. Maar Simon Muhenda, een kleine bedrijfsleider in Uganda (zie kader : Company Partnership Plan), weet uit ervaring dat de beste bedoelingen van officiële ontwikkelingsmachines bedreigend kunnen zijn voor ontluikend privé-initiatief : Unicef beconcurreert zijn bedrijfje, en kaapt bovendien de door Muhenda opgeleide werknemers weg omdat Unicef een loon van 4 à 5 dollar neertelt, beduidend meer dan de gebruikelijke 2,5 dollar in de regio. Ander voorbeeld : in Guinée had een door de Caisse Française de Développement massaal opgezet kredietverleningssysteem een dramatisch effect, omdat geen rekening werd gehouden met het draagvlak van de bestaande lokale bedrijfsstructuren en sociale initiatieven. Réginald Moreels is een man van frisse ideeën. Het is niet denkbeeldig dat die bij de concrete invulling door het ambtenarenapparaat verstikkend en opnieuw betuttelend gaan werken. Want in het PSOP zitten aanzetten tot overlapping met bestaande privé-initiatieven, zoals het CPP-bedrijvencentrum in Kindia-Guinée, Kauri, BRS of de kennisoverdracht door Belgian Senior Consultants of nog het Gazelle-programma van VKW in Zuid-Afrika. Moreels weet dat hij op eieren loopt. “Het is ook politiek nog niet allemaal in kannen en kruiken. Maar in ons streven naar maximale doeltreffendheid en minimale kosten zal in PSOP gezocht worden naar samenwerking met bestaande initiatieven,” verzekert Moreels.
ERIK BRUYLAND
RÉGINALD MOREELS (ONTWIKKELINGSSAMENWERKING) Kmo’s zijn hefbomen voor duurzame ontwikkeling.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier