Ode aan de stilte

K ranten, zenders en omroepen houden zich recht met knapen en meiden die zich dagenlang het vuur uit de sloffen lopen en die de hitte trotserend deel uitmaken van het welgevulde – zelfs overvolle – circus van de Tour de France. Ze voelen zich dus ook een beetje dwangarbeider of held van de weg, terwijl wij tot bijna-zotheid geraasd worden door het refrein in elk interview, de repetitieve vraag – overigens van een voorbeeldige lichtheid en overbodigheid – of Contador niet had moeten stoppen tot vriend Andy opnieuw over een kettingwaardige fiets kon beschikken. Maar ondertussen flikkert tussen al die redenen tot zwartgalligheid toch enig licht, weze het vooralsnog een beperkt spaarpitje. Hoop op betere tijden, niet geboren uit fletse dromen, maar als uitbouw van een zopas gelegd fundament.

Want tussen alle opgewonden standjes door, tussen de vuvuzela-herauten van het muggenpeloton door, flikkert bijna ongemerkt een eiland waar men stil en ongedwongen hout poogt te sorteren, om als de goedgekeurde stapel hoog genoeg lijkt, naast elkaar gezeten te tekenen en om als alle tekeningen creaties van dezelfde familie blijken – dus verschillend maar toch met gemeenzame trekken – de kostprijs uit te knobbelen, de beschikbare dukaten te tellen en te hertellen, de banken te bellen, en dan op hoop van zege plechtig de eerste steen te leggen.

Sinds de verkiezingen achter de rug zijn, leven we al enkele weken in een toch wel andere wereld. De kiezer speelde bij het delen van de kaarten een onaangename uitdaging door aan de professionelen van het veld. De kar met de hangende en dringende problemen was al overvol, en de door mijnheer en mevrouw kiesgerechtigde burger uitgedrukte tegenstrijdige verwachtingen zijn de stille getuigen van verschillende culturen. Tot daar nihil novi sub sole. De rest is een ferme stijlbreuk. Begonnen met Bart De Wever, en de lijn doorgetrokken door Elio Di Rupo.

Gedaan en voorbij de tijd van de reclameboodschappen door het geopende raampje bij het binnenrijden en het verlaten van het kasteel, gedaan de sms-cultuur van een berichtje naar een bevriende journalist, voorbij het getwitter, de ijdele poging om op latere leeftijd te pronken met de verloren jeugd. Al wekenlang is het ziekelijk spelletje: ikke op TV met mijn kop, ikke een klapke doen, over ikke wordt wat geschreven de volgende dagen en langs de overkant wil ikke eens een stout woordje verzinnen, dan kan de pen wat bladzijden vullen, de camera wat minuten toveren met dichte kijkcijfers. Do ut des. De ene kant dacht er beter van te worden, blitser, populairder en dus stemmenrijker en de andere kant stelde zijn maandelijks inkomen veilig. Lovenswaardig, minstens begrijpbaar.

Enkele filosofen van het sashuis en omliggende gebouwen zagen zelfs een glinsterende morele grond voor dit mercantiele gedrag. Het heette openheid. Geen gesprekken op gore divans in achterkamers meer. Neen, alles open en bloot voor micro en camera. Het voyeurisme als deugd. Het werd een vorm van de zoveelste variant op de zogenaamde Nieuwe Politieke Cultuur. Die kritiekloos gepromoveerd wordt tot goed wegens nieuw. Alleen: mijn buurman vraagt dat nu eens snel alles hocus pocus pats opgelost wordt, terwijl mijn buurvrouw wil dat ze vanuit haar fauteuil elke stap kan volgen en over elk voorstel op de tafel een lezersbrief kan schrijven. Voor wie het nog niet gemerkt had, met die zogenaamde totale openheidsvraag van mijn buurvrouw raakt geen enkel probleem opgelost. Dus van twee dingen één: buurman kan opgeloste problemen krijgen, al weze het niet uit de toverstaf geboren maar uit blutsen en builen, op voorwaarde dat buurvrouw leert dat openheid niet vraagt dat men onderhandelt op de grote markt, maar wel dat de bereikte akkoorden publiek verduidelijkt worden.

Geprezen wezen Bart én Elio, ze slagen erin hun bokkenpoten zo weinig mogelijk te tonen op tv en werken in rust en kalmte. Of het lukt, hangt van veel en velen af. Maar of ze nu slagen of falen, ze verdienen respect voor de wijsheid waarmee ze afscheid genomen hebben van de ikke-reclame-cultuur. Als ze nu ook nog genoeg partners vinden om niet vanuit strakke ideologische standpunten te praten, maar te zoeken naar redelijke en vooral effectieve remedies, kan het best lukken. Anders gesteld: als er genoeg te vinden zijn die de nederlaag bij een volgende verkiezing onaangenaam vinden maar ermee kunnen leven voor zover ze in grote lijnen hebben kunnen waarmaken waarin ze geloofden, als er genoeg te vinden zijn die weten dat uiteindelijk niet de volgende verkiezing, maar de geschiedenis het gelijk en het grote gelijk toekent, en dat verliezen een eerbaar werkwoord blijft.

Toemaatje: het aantal federale en Vlaamse ambtenaren lijkt het voorbije jaar te zijn gedaald. En er sneuvelt al enige regelneverij. Zou het kunnen – misschien wel, een beetje allicht, niet echt onmogelijk – dat morgen dan toch geen luidruchtig duplicaat van gisteren wordt?

DE AUTEUR IS VOORZITTER VAN THE BRUSSELS AIRPORT COMPANY.

Luc Van den Bossche

Geprezen wezen Bart én Elio, ze slagen erin hun bokkepoten zo weinig mogelijk te tonen op tv.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content