Ode aan de arbeid
België was een economische grootmacht in de negentiende eeuw. Het was dus geen toeval dat een Belg het thema van de industrie in de kunst introduceerde. Constantin Meunier maakte er furore mee in heel Europa.
“Constantin Meunier, een man die ver mijn meerdere is, heeft alles gedaan waar ik van droomde en waarvan ik vond dat het moest worden geschilderd”, schreef Vincent Van Gogh in 1889 aan zijn broer Theo. Van Gogh stond niet alleen met zijn bewondering. Auguste Rodin noemde Meunier “een van de grootste kunstenaars van de eeuw”.
De Brusselaar was de eerste kunstenaar die het werk in kolenmijnen, hoogovens, smederijen, glasblazerijen, staalwalserijen en havens in beeld durfde te brengen. Hij liet zien hoe mijnwerkers, puddelaars, smeden en buildragers zwoegden, rustten, aten, dronken en stierven. Met zijn massieve en waardige arbeiders maakte Meunier furore tot ver in het buitenland. Zijn schilderijen en beelden werden aangekocht door musea van Kopenhagen, Essen en Parijs tot Chicago, Boston en New York.
Toch was het 105 jaar geleden dat er nog eens een retrospectieve van zijn werk werd georganiseerd. Die langverwachte overzichtstentoonstelling is sinds deze week te zien in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel.
Een nieuwe jeugd
Meunier was een laatbloeier. Als tiener volgde hij een klassieke opleiding tot beeldhouwer. Op zijn drieëntwintigste gooide hij het over een andere boeg: hij zag in dat de beeldhouwkunst hem niet lag en stapte over naar de schilderkunst. Dat ging met vallen en opstaan: een virtuoos schilder werd hij nooit. Lange tijd legde Meunier zich toe op religieuze schilderijen, portretten en genrestukken. Op het eerste gezicht is er weinig gelijkenis met zijn latere werk. “Als Meunier op zijn vijftigste was overleden, zou het brede publiek hem wellicht niet kennen”, zegt Francisca Vandepitte, de curator van de tentoonstelling.
In 1878 nam een vriend hem mee naar een staalwalserij in Régissa nabij Hoei. Daar ging een nieuwe wereld voor hem open. De jaren daarop verkende hij de Borinage. “Ik werd getroffen door die tragische en wilde schoonheid. Ik was vijftig en voelde onbekende krachten in me opkomen, als een nieuwe jeugd, en ging dapper aan het werk”, herinnerde Meunier zich later. Hij maakte zijn eerste schilderijen van staalgieters, glasblazers en mijnwerkers. In 1885 gooide hij zijn carrière weer om: hij begon opnieuw te beeldhouwen. “Toen ik langs de haven van Antwerpen wandelde, werd ik getroffen door het mannelijke silhouet van een buildrager. Het drong tot me door dat alleen beeldhouwkunst mijn gevoelens van bewondering kon uitdrukken.”
Goden en helden
Eind negentiende eeuw had Wallonië als enige regio in Europa een industrialisatiegraad bereikt die gelijke tred hield met die van Midden- en Noord-Engeland. De steenkoolmijnen en de staalindustrie — hoogovens, gieterijen en koud- en warmwalserijen — vormden het hart van de Waalse economie. Met zijn 7 miljoen inwoners was België het op drie na belangrijkste exportland ter wereld. Tussen Wallonië en Vlaanderen gaapte een brede kloof. In het noorden werd nog vooral aan landbouw gedaan — alleen in de steden was er industriële activiteit.
De industrialisatie, die werd ingezet in de achttiende eeuw, was al over haar hoogtepunt heen toen Meunier in de Borinage aankwam. “De industrie verscheen opvallend laat in de kunst”, vertelt Francisca Vandepitte. “Meunier was de eerste kunstenaar die dat onderwerp centraal stelde in zijn werk. Dat was een schok voor het conservatieve publiek, dat eraan gewend was dat beeldhouwers antieke goden, helden en historische figuren uitbeeldden. Toen Meunier in Parijs zijn meer dan levensgrote Smid tentoonstelde, was dat een sensatie.”
Toch brak hij niet helemaal met de traditie. De invloed van de beeldhouwkunst uit het oude Rome is opvallend. Hij werd er door tijdgenoten zowel om geprezen als bespot. Vandepitte: “Ook de pose van de Smid verwijst naar klassieke beelden. Alleen draagt die figuur een leren schort, werkschoenen en een gezichtsbescherming.”
Sociale kwestie
De industrialisatie had een keerzijde. Mannen en vrouwen werkten tot twaalf uur per dag in de fabrieken voor een schamel loon, kinderarbeid was heel normaal. Sociale bescherming bestond niet. Geregeld braken er stakingen uit. De burgerij was er zich al sinds de jaren 1840 van bewust dat de arbeidersklasse in een zorgelijke toestand verkeerde. In de tijd dat Meunier de Borinage ontdekte, stond de sociale kwestie hoog op de politieke agenda. In 1885 leidde dat tot de oprichting van de Belgische Werkliedenpartij.
Meunier was populair bij de aanhangers van de jonge socialistische partij. Hij zocht dat milieu op, maar lid werd hij nooit. Zijn werk werd ook ver buiten die progressieve kringen gewaardeerd. De rijke industriëlen voelden zich er niet door aangevallen. Directeuren van kolenmijnen kochten zijn schilderijen met mijntaferelen. De Deense kunstverzamelaar Carl Jacobsen, eigenaar van een brouwersimperium, bestelde 48 beelden bij hem. Nogal wat critici zagen in de kunst van Meunier een ode aan de industriële ontwikkeling. “Zijn werk verschijnt als één hymne aan de arbeid”, schreef de vooraanstaande Vlaamse intellectueel August Vermeylen.
Ook bij de kerk stond Meunier goed aangeschreven. Deels kwam dat doordat hij ook na 1880 religieuze werken bleef produceren. Een van zijn bekendste beelden, Het grauwvuur, maakte hij nadat hij getuige was geweest van een mijnramp in La Boule nabij Quaregnon, waarbij 113 arbeiders omkwamen. Het toont een moeder die het lijk van haar zoon ontdekt, maar de verwijzing naar Maria die Jezus beweent, is duidelijk. Kanunnik Armand Thiéry, die in 1909 de eerste Meunier-retrospectieve organiseerde, noemde hem “een moderne gelovige kunstenaar”.
Universeel lijden
“Zijn werk is voor veel interpretaties vatbaar”, stelt Francisca Vandepitte. “Maar je mag er geen sociale kritiek in zien. Soms toont hij arbeiders die uitgeput zijn van het zware werk, maar er is geen verzet of agressie. Meunier was altijd heel discreet over wat hij bedoelde met zijn werk. Ik vraag me af of die betekenis voor hem wel zo duidelijk was.”
In 1894 overleden in enkele maanden tijd zijn twee zonen, Karl en Georges. De jaren daarna maakte hij zijn persoonlijkste beelden. “Alle anekdotiek verdween uit zijn kunst”, zegt Vandepitte. “Je ziet geen hamers, houwelen of helmen meer. Het gaat niet alleen meer om arbeiders en mijnwerkers, maar om beelden van universeel lijden, die heel modern zijn. Het verlies van zijn zonen had hem zwaar getekend.” Het zijn ook de jaren dat zijn werk overal in Europa op tentoonstellingen te zien was. Toen een criticus hem vroeg naar het geheim van zijn kunst, antwoordde hij: “Ik heb die mensen liefgehad.”
Na zijn dood in 1905 raakte Meunier al gauw uit de mode. De beeldhouwkunst ging de modernistische toer op, en daarin was geen plaats voor mijnwerkers die eruitzagen als Romeinse gladiatoren. In de Sovjet-Unie kreeg hij wel navolging. Zijn beelden stonden model voor de viriele superarbeiders in de sovjetkunst, die glorieus opmarcheerden naar de ideale wereld van het communisme.
WIM VER ELST
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier