NIEUWE AFRIKA-LEIDERS ?
In september trekt een eerste Belgische politiek-economische zending naar Kinshasa. Het enthousiasme na de val van het Mobutu-regime mag dan wat bekoeld zijn, toch blijft er zoiets als een verering voor “de nieuwe Afrikaanse leiders” waartoe ook de Congolese president Kabila wordt gerekend. De Britse historicus Stephen Ellis, onderzoeker aan het Afrika-Studiecentrum van Leiden en gewezen hoofdredacteur van de nieuwsbrief Africa Confidential, omschrijft de generatie sterke mannen Afewerki (Erithrea), Kagame (Ruanda), Museveni (Uganda) en Meles (Ethiopië) als “intelligente leiders die interessante en soms lofwaardige verschillen vertonen met hun directe voorgangers”. Maar tegelijk waarschuwt hij ook : “Laten we niet langer onze eigen politieke idealen of fatasieën op verafgelegen landen projecteren en doen alsof alle hoop voor Afrika op hen gevestigd is.”
TRENDS. Het Westen verwacht van deze generatie Angelsaksisch geïnspireerde staatshoofden “degelijk bestuur”. Die hoop was er ook toen coup-leiders eind jaren ’60 de chaos van de eerste onafhankelijkheidsjaren moesten bedwingen.
STEPHEN ELLIS. Het leger blijft belangrijk voor het smeden van politieke macht. Democraten zijn het niet. Ze kwamen allen aan de macht na een guerrilla-oorlog en staan hierdoor toch in een andere relatie met dat leger dan hun voorgangers die er een pretoriaanse garde van maakten. De nieuwe staten waren in de jaren ’60 en ’70 nog een afkooksel van het Europese model en men kon redelijk verwachten dat zo’n sterke staat goed bestuur zou vergemakkelijken. Maar men evolueerde naar een systeem dat gebaseerd is op het plunderen van de staatsstructuren, zeker in de Democratische Republiek Congo. Dat je zo’n staat met buitenlandse financiële en technische steun kunt omturnen tot een systeem van “goed bestuur”, is onrealistisch. Vraag is of deze leiders, met weliswaar een andere stijl, een degelijke opleiding en een beter inzicht in de internationale context, een breuk teweegbrengen met de heersende plundereconomie in Afrika.
Sommigen spiegelen zich aan het Aziatische model : sterke staten die de liberale economie stimuleren.
Wellicht ligt daar hun inspiratie. De internationale context is echter anders en het grote verschil is het gebrek aan mankracht. Door de globalisering van de economie is een nationalistisch handelsbeleid, zoals Zuidoost-Azië dat kon tot begin de jaren ’90, lastiger. En zelfs een land als Uganda is met zijn relatief goed opleidingsniveau niet met Azië te vergelijken. Bovendien kenden de meeste Aziatische landen een eeuwenlang proces van staatsvorming. In Afrika bestaat weinig traditie van relatief stabiele staten. Bovendien werken de negatieve gevolgen van de slavenhandel door. Deze handicaps wegen zwaar. Liberia, waar krijgsheren systemen van plundering instandhouden zonder de minste politieke inhoud, is het meest extreme geval. Aan de andere kant heeft het gebied rond de Grote Meren wel een prekoloniale staatsvorming gekend. Los van de nilotische afkomst van Tutsi- en aanverwante volkeren, want ook bij enkele Bantu-volkeren de Baganda of in Noord-Nigeria was er een zekere staatsvorming. De globalisering van de economie, net op het dieptepunt van het industrieel verval van Afrika, heeft echter tot gevolg dat machthebbers zich toespitsen op de controle over essentiële enclaves van bijvoorbeeld de grondstoffenhandel (olie, diamant). Zoals Europese vorsten in de 17de en 18de eeuw de zeevaartroutes in hun greep hielden. Ik zie een opkomst van dit type mercantiele economie in Afrika.
Ingebed in een veralgemeende informele economie.
Ongetwijfeld bestaat deze dynamiek aan de basis. Maar de grootste operatoren in de informele economie zijn vaak de machthebbers zelf, met ministers en het staatshoofd als motor zoals onder Mobutu. Als je de staatsinstrumenten niet langer kan gebruiken voor politieke doelen, omdat de Wereldbank en de donors daar een punt van maken, kan je wel concessies toekennen aan bij voorkeur buitenlandse ondernemers. Zoals bijvoorbeeld de MPLA van Dos Santos die in Angola de grote steden controleert en de olievelden ; vanuit haar positie als internationaal erkende politieke partij strijkt MPLA royalty’s op ; idem voor de Nigeriaanse machthebbers. Is Kabila anders ?
Deze leiders laten zich minder de wet voorschrijven door het Westen, ze staan op hun onafhankelijkheid. Paradoxaal wordt bijvoorbeeld Uganda thans overspoeld door westerse, niet-gouvernementele hulporganisaties.
Die contradictie blijft. In de jaren ’70 was Tanzania de kampioen van westerse hulp. Tegelijk was president Nyerere de meest welsprekende verdediger van self reliance. Hoe mooier ingepakt en hoe beter het klinkt, hoe sneller het Westen met hulp toestroomt. Wegens het gebrek aan interne productieve middelen wordt van leiders verwacht dat ze financieel gewin halen buiten de grenzen door oorlogen in de prekoloniale tijd, zoals trouwens Europese leiders dat ook deden tot de 19de eeuw en vandaag zijn het de donoren die deze rol vervullen : je wordt immers als leider erkend als je geld bekomt van buitenuit en dat onder je achterban verdeelt. Vraag is dus welk politiek project deze nieuwe leiders hebben. Ze zijn erg nationalistisch, maar tegelijk halen ze ook geld op in het buitenland. Museveni wordt meer dan ooit bedolven onder ngo-hulp.
Wat nu ?
Afrika staat voor 1 % van de wereldhandel. Dus verwaarloosbaar, vindt Europa. En wie toch nog belangstelling heeft, doet dat meestal door een koloniale bril. Over tien tot vijftien jaar, wanneer Afrika misschien opnieuw interessant wordt, zal Europa vaststellen dat zijn historische posities ingenomen zijn. Ik zie een toenemende aanwezigheid van Maleisische, Singaporese, Chinese bedrijven, die niet door politieke maar door economische doelstellingen zijn gemotiveerd. Europa leeft te veel in zichzelf gekeerd.
ERIK BRUYLAND
STEPHEN ELLIS (AFRIKA-STUDIECENTRUM LEIDEN) Goed bestuur steunen door meer westerse hulp is illusoir.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier