Moeten er nog banen zijn ?
Scheppen innoverende bedrijven een groot aantal nieuwe jobs ? In bruto cijfers helemaal niet. Toch leveren “vernieuwers” een positieve bijdrage tot de werkgelegenheid. Niet zozeer omdat innoveren leidt tot meer nieuwe jobs, maar omdat het de jobvernietiging afremt. Een baanbrekende studie onthult het verband tussen technologie en werkgelegenheid in Vlaanderen.
In hun onderzoek naar het verband tussen innovatie en werkgelegenheid in Vlaanderen komen Jozef Konings hoofddocent aan de economiefaculteit van de KU Leuven en Reinhilde Veugelers hoogleraar tot verrassende vaststellingen. Zo blijkt dat innovators minder nieuwe banen scheppen dan bedrijven die niet innoveren. Vernieuwers zijn amper goed voor een kleine 5 % van het totaal aantal nieuwe jobs en dat terwijl de groep innoverende bedrijven 15 % van alle ondernemingen vertegenwoordigt ; niet-innovatieve ondernemingen zorgen voor 90 % van de nieuwe banen. Toch zouden “vernieuwers” ook minder jobs vernietigen ze zijn verantwoordelijk voor slechts 9 % van alle banen die sneuvelen wat het netto-resultaat optrekt en de balans in hun voordeel doet overhellen.
Maar wanneer is een onderneming innoverend ? Welke criteria worden door de onderzoekers gehanteerd ? Jozef Konings : “Een bedrijf catalogeren we als innovatief als het investeert in Onderzoek & Ontwikkeling (O&O). We zijn ons ervan bewust dat dit een beperkend criterium is de beoogde groep omvat slechts 15 % van alle bedrijven en heel wat ondernemingen zijn vernieuwend op andere domeinen. Verder onderzoek moet dan ook uitwijzen of ook zij meer duurzame banen creëren en jobvernietiging tegengaan.”
Een indeling per sector is voor het onderzoek weinig afdoend. “Voor de tewerkstellingsprestaties van een onderneming doet het er weinig toe in welke sector ze zich bevindt. Zowel in sterk- als in zwak-innovatieve sectoren zijn er innovators en niet-innovators. Een banenbeleid per sector is dan ook minder relevant dan een beleid gericht op een reeks van individueel geselecteerde ondernemingen.”
DE VLAAMSE BELEIDSMAKERS
zijn blijkbaar dezelfde mening toegedaan. Herman Daems, kabinetschef van Vlaams minister van Economie Eric Van Rompuy, verwerkte de resultaten in een beleidsnota die ter tafel is gebracht in de parlementaire commissie Werkgelegenheid. Herman Daems : “De studie bevestigt wat we al intuïtief aanvoelden en onderbouwt het beleid dat we sinds ’95 voeren en dat op verschillende sectoren is gericht. Jobcreatie gebeurt immers over alle sectoren heen dat blijkt duidelijk uit de studie. Alleen maar mikken op enkele spilsectoren zou naïef zijn : ook de traditionele sectoren dragen meer dan hun steentje bij in de creatie van arbeidsplaatsen.”
Daems benadrukt nog een tweede element. “De Vlaamse economie is in mutatie, jobcreatie en jobvernietiging gaan hand in hand. Bedrijven die innoveren, worden competitiever en daardoor sterker, en ze creëren banen op lange termijn. Maar, doordat ze sterk staan, doen ze ook banen sneuvelen bij andere ondernemingen. Momenteel zijn we door die jobvernieting nog te sterk gebiologeerd. De totale dynamiek mogen we niet uit het oog verliezen.”
In het defensief
Precies die dynamiek het samenspel van jobcreatie en verlies van banen bepaalt de tewerkstellingsperformantie van een bedrijf. Een onderneming met een banengroei van 2 %, heeft bijvoorbeeld 4 % nieuwe jobs gecreëerd, maar tegelijk ging 2 % banen verloren.
Innoverend aan deze studie is dat ze de onderliggende dynamiek onthult van de jobcreatie. Wat blijkt ? Om het met de woorden van de beroemde econoom Joseph Schumpeter te zeggen : innovatie remt paradoxaal genoeg de creatieve destructie af. Met andere woorden : innovatie vertraagt de creatie van nieuwe jobs die gepaard gaat met de vernieting van bestaande, naarmate verouderde productietechnieken plaatsmaken voor nieuwe toepassingen en producten. Hilde Veugelers voegt eraan toe : “De positieve effecten van innovatie op de tewerkstellingsgroei zijn dus vooral een gevolg van een lager verlies aan banen en niet zozeer van een hoger aantal nieuwe jobs. Het gaat met andere woorden om meer duurzame jobs, het verloop is minder groot.”
Jozef Konings : “Innovatie heeft in die zin veel weg van een defensieve strategie. Vernieuwers verkiezen hun verworven posities te behouden, boven de ontginning van radicaal nieuwe producten en opportuniteiten.”
Behoud van posities en een beperkt personeelsverloop zijn trouwens eigen aan de Europese economie. Konings : “Deze dynamiek wortelt in stroevere arbeids- en productmarkten. Aan de basis daarvan liggen een te belastend wetgevend kader en een te grote afscherming van markten. Bovendien beschikt Europa, vergeleken met de VS, ook over minder riscokapitaal.”
De biologie van ondernemingen
Jobs worden echter niet alleen gecreëerd en vernietigd bij bestaande bedrijven. Ook nieuwe ondernemingen zorgen voor nieuwe jobs, en faillissementen liggen aan de basis van banenverlies. Deze “biologie” van ondernemingen mogen we niet uit het oog verliezen. Jozef Konings : “Nieuwe ondernemingen scheppen 26 % van het totaal aantal nieuwe jobs, terwijl 25 % van de teloorgegane jobs wortelt in faillissementen van bestaande ondernemingen.” Mogen we, uitgaande van het feit dat innovatie leidt tot duurzamere jobs, dan ook verwachten dat innovatie meer duurzame ondernemingen oplevert ? Jozef Konings : “Inderdaad. Bij zwak-innovatieve sectoren ligt zowel het aantal ‘geboortes’ als het aantal ‘sterfgevallen’ van ondernemingen een stuk hoger dan bij de sterk-innoverende sectoren. Een onderneming in een weinig innovatieve sector houdt het gemiddeld 11 jaar vol. De levensduur van een onderneming in een zeer innovatieve sector bedraagt daarentegen 24 jaar.” Algemeen gezien remt innovatie dus niet alleen de jobcreatie en -destructie af maar ook de creatie en destructie van ondernemingen.
Jozef Konings wijst op nog een ander opmerkelijk gegeven : “Nieuwe ondernemingen treden minder defensief op en zijn het meest innoverend op de productmarkt, wat de overlevingskansen en de groei van deze ondernemingen bevordert. Het is daarom van essentieel belang om een gunstig entrepreneursklimaat te scheppen waar nieuwe ondernemingen kunnen ontstaan en doorgroeien. Voeg daaraan toe dat pakweg een kwart van de nieuwe jobs innovatieve sectoren of niet er komt dankzij nieuwe ondernemingen.”
Zij zijn klein, dat is niet eerlijk
Bij de bepaling van het aandeel van de innovators in de creatie van nieuwe jobs, is ten slotte ook de ondernemingsgrootte niet onbelangrijk. Reinhilde Veugelers maakt een algemene vergelijking tussen grote en kleine ondernemingen over alle sectoren heen : “Grote bedrijven (meer dan 250 werknemers) hebben typisch een lagere jobcreatie en -destructie dan kleine bedrijven. Zo is empirisch vastgesteld dat ondernemingen met meer dan 500 werknemers een jobcreatiegraad van 3 % hebben terwijl de destructiegraad op 6 % ligt. Bij ondernemingen met minder dan 10 werknemers ligt de creatiegraad op 18 % terwijl de destructiegraad lager ligt, namelijk op 10 %. Kleine ondernemingen doen het dus een pak beter inzake tewerkstellingsprestaties dan de grote jongens. De kleine ondernemingen zorgen dan ook voor het leeuwendeel van de nieuwe jobs (zie tabel).”
Waar situeren we innovatie ? “Innovatie vindt hoofdzakelijk plaats bij grote ondernemingen. De gemiddelde tewerkstelling ligt bij de innovators bovendien 40 maal hoger dan bij de niet-innovators. En van de ondernemingen met meer dan 500 werknemers mag 99 % zich tot de innovators rekenen.” Een vaststelling die duidelijk beïnvloed is door de grootte van de beoogde ondernemingen.
Om het innovatie-effect echter te isoleren, wisten de vorsers het grootte-effect met behulp van wat men noemt een multivariaat-analyse te corrigeren. En dat leidt tot de conclusie dat binnen eenzelfde grootte-categorie, innovatieve bedrijven het beter doen dan niet-innovatieve.
Een opsplitsing tussen grote en kleine innovators illustreert deze conclusie. De netto tewerkstellingsgroei ligt bij de grote innovators beduidend beneden die van de kleine. De kleine innovators zorgen ondanks hun klein gewicht van 10 % toch voor een kwart tot de helft van de jobcreatie bij de innovators. De kleine innovators doen het dan ook het best inzake jobcreatie. Maar omdat ze zo schaars zijn, dragen zij maar voor slechts 1 % bij tot de totale tewerkstellingsperformantie in Vlaanderen.
Omgekeerd, bij de niet-innovators is het gewicht van de kleine bedrijven het grootst. Kleine bedrijven scheppen het vlotst jobs maar gooien ze ook het makkelijkst terug overboord (zie tabel).
Vallen laaggeschoolden uit de boot ?
Nieuwe jobs vervangen oude : evident is dat daarbij ook nieuwe vaardigheden worden gevraagd. De technologische vooruitgang impliceert een verschuiving van de vraag van de lager naar de hoger geschoolden. De lager opgeleiden zijn met andere woorden het kind van de rekening van de innovatie. Daardoor zou de werkloosheid vooral bij lager geschoolden opgelopen zijn en een duurzaam karakter aannemen.
De Leuvense onderzoekers ondermijnen deze hypothese : “Het skill-effect mag zeker niet overschat worden. Zoals aangetoond vertraagt innovatie het jobverloop. De grootste jobdestructie vindt plaats in niet-innoverende bedrijven (ruim 70 %, zie tabel). Net zoals globalisatie is ook innovatie niet verantwoordelijk voor het werkloosheidscijfer.”
Innovatie levert wel duurzame jobs op en vertraagt de arbeidsrotatie. Draagt deze evolutie dan ook niet bij tot een meer structurele werkloosheid voor diegenen die deze jobs niet bemachtigen ? Jozef Konings : “Het is inderdaad beter dat iedereen één maand werkloos is in plaats van 10 % van de arbeidsbevolking de hele tijd. Als dat het probleem kan oplossen, wil ik gerust dertig dagen leven zonder werk.”
DAAN KILLEMAES
JOZEF KONINGS & REINHILDE VEUGELERS (KU LEUVEN) Innovatie remt zowel de creatie als de vernieting van arbeidsplaatsen af. Netto levert innovatie dan ook meer jobs op. Toch zorgen innoverende bedrijven voor nog geen 5 % van het totaal aantal nieuwe jobs.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier