“Mode is solider dan dotcoms”
Zaterdag start in Antwerpen het spetterende mode-evenement Landed/Geland van Walter Van Beirendonck. Maar waar zal het internationaal gewaardeerde modetalent van de Antwerpse Mode-Academie over tien jaar geland zijn? Veel zal afhangen van de confectie-industrie die een samenwerking met de ontwerpers moet zoeken.
Mode en Lernout & Hauspie. Voor kledingfabrikant Marc Gysemans zijn er wel degelijk verbanden: op het eerste gezicht een handel in illusies, modieuze hypes en een risicovol avontuur wanneer het op de commercialisering van die dromen aankomt. “En toch is er een verschil,” vindt de fabrikant voor modeontwerpers van de Antwerpse school zoals Veronique Branquinho, Raf Simons en de nieuwste lichting rond Bernhard Willhelm en Anke Loh – namen die het doen tot in Tokio en New York.
Sinds 1986, toen hij zijn kledingatelier resoluut afstemde op de hoge eisen van de generatie Dries Van Noten/Ann Demeulemeester, gelooft Marc Gysemans in het potentieel van de Belgische topontwerpers: “We kunnen de nog overblijvende confectie omsmeden tot een bloeiend netwerk van KMO’s naar het voorbeeld van Italië.”
Van Vlaanderen op modegebied een mini-Italië maken, klinkt aantrekkelijk. Maar een rondvraag bij Belgische modeontwerpers levert een tweeslachtig antwoord op: ‘sceptisch enthousiasme’. Het verbaast Gysemans niet: “Vlaanderen moet een modecultuur ontwikkelen en leren koesteren. Er is een mentaliteitsomslag nodig. Bij de ontwerpers die mode te vaak exclusief associëren met kunst. Maar evenzeer bij de fabrikanten: wanneer doopt de Kledingfederatie zich om tot Modefederatie? Ook bij de betere Belgische kledinghuizen als Scapa, Donaldson, Strelli, Caroline Biss, Cortina, Andres. Vooral bij financiers en verschaffers van risicokapitaal. En niet het minst bij de overheid.”
Hier trekt Gysemans opnieuw de parallel met Lernout & Hauspie: “Banken en overheid stapten volop in de hype van het e-gebeuren. Mode hielden ze op afstand, want te riskant. De risico’s zijn nochtans niet groter dan met internettoestanden. Het verschil met de e-hype is zelfs dat mode in Vlaanderen solide funderingen heeft om op te bouwen.”
De Antwerpse Mode-Academie ontpopte zich onder de inspirerende leiding van haar artistiek directeur, Linda Loppa, tot een referentie op wereldvlak: het niveau van Saint Martin’s in Londen of het Fashion Institute van New York en Esmod in Parijs. Een eerste aanzet om dat talent en het potentieel dat eruit voortvloeit te verankeren was de oprichting in 1998 van het Flanders Fashion Institute (FFI). En dit najaar opent het ModeNatie-gebouw zijn deuren in het centrum van Antwerpen. ModeNatie wordt een tempel met internationale uitstraling, “maar zal ook opvoedende impulsen uitsturen naar het grote publiek en de kledingfabrikanten in het bijzonder,” hoopt Geert Bruloot, een medestichter van FFI en zaakvoerder van de winkel Louis, die hoofdzakelijk Vlaamse topmode verkoopt. “Antwerpen is een fantastische voedingsbodem. Mode en industrie moeten elkaar omarmen.”
De ijdele Franse haute couture miste in de jaren tachtig de boot en werd overvleugeld door Italiaanse stilisten omdat die er wel in slaagden avant-garde te koppelen aan commerciële haalbaarheid. “Je maakt het als designer alleen als je ook verkoopt. Mode is niet louter kunst,” verkondigde Giorgio Armani. “Zo’n klimaat – innoverend, maar gekoppeld aan nuchtere zakelijkheid – hebben we nodig om de fabrikanten mee te krijgen en het Antwerpse verhaal voor de toekomst te bestendigen,” zegt Bruloot. Want eens zal de hype overwaaien en slaat de ‘Antwerpen-moeheid’ toe. Spraakmakende, internationale modejournalisten zullen dan nieuw talent gaan toejuichen in Sint-Petersburg of Rio de Janeiro. Ook dat is mode.
Reddingsboei voor Belgische confectie?
Naarmate er meer ontwerpers afstuderen aan de Antwerpse Mode-Academie en La Cambre in Brussel stijgt de vraag naar kledingateliers met degelijk vakmanschap. En daar wringt het schoentje: topontwerpers worden geconfronteerd met moordende wachtlijsten voor hun seizoensgebonden producten. Gysemans (150 miljoen omzet met 69 werknemers) moet aankloppende stilisten doorsturen omdat zijn capaciteit voortdurend bezet is. Ontwerper Wim Neels ontvangt dan weer dagelijks aanbiedingen van Belgische kledingfabrikanten om zijn collecties te mogen produceren, maar twijfelt aan hun professionalisme en kijkt met argwaan naar hun onvoldragen, opflakkerend enthousiasme: “Zij azen op de gevestigde waarden, maar jonge ontwerpers laten ze in de kou staan.” Vanuit zijn Antwerpse atelier verkoopt Wim Neels tot 70% van zijn omzet in Japan, de rest gaat naar Hongkong, Taiwan, Europa, de Verenigde Staten en Rusland. Hij produceert zijn collecties uitsluitend in Italië “omdat Italianen zich mee verplaatsen in de denkwereld van stilisten, hier niet. In Vlaanderen is de hele textiel- en kledingketen nauwelijks te motiveren voor kleine series van topontwerpers. Probeer maar eens een stoffenfabrikant als Uco warm te maken. Onmogelijk.”
De ontluikende belangstelling van Belgische kledingateliers voor de creaties van Antwerpse ontwerpers is een recent verschijnsel dat onder meer wordt aangezwengeld door de Belgische Kledingfederatie. Daar ging wel baanbrekend werk aan vooraf van Gysemans en een twintigtal anderen die in de jaren negentig uit eigen beweging zijn voorbeeld volgden, zoals Cousy, Heyman, Ambiance, 3 Quarts, MLC, Van Bokrijk en Staels.
Er is in het voorbije decennium op het vlak van Belgische mode heel wat veranderd. Dat besef sijpelt door bij de 315 leden-fabrikanten van de Kledingfederatie (16.000 jobs in België). Confectieateliers die tien jaar geleden uit commerciële overwegingen aan Belgische kledingcollecties Italiaanse namen meegaven, zijn inmiddels voor grote ketens volumes gaan draaien in lagelonenlanden, terwijl – uitgerekend om dezelfde commerciële redenen – Italiaanse of Japanse boetiekhouders intussen gretig oefenden om Vlaamse namen als Dries Van Noten, Annemie Verbeke of Wim Neels uit te spreken. “We hebben deze evolutie te danken aan de grote creativiteit van de Belgische ontwerpers,” zegt Erik Magnus, algemeen directeur van de Belgische Kledingfederatie en medeaandeelhouder in ModeNatie.
De Kledingfederatie springt op een trein die ze jaren geleden niet zag aankomen. Vandaag komt nog 30% van de Belgische kledingproductie in eigen land tot stand op een totale kledingomzet van zo’n 100 miljard in 2000. Maar de afkalving gaat verder.
Marc Gysemans vindt daarom dat de overblijvende Belgische confectieateliers zich willens nillens moeten positioneren in de hogere prijsklasse, waar ontwerpers en fabrikanten gedoemd zijn tot een verstandshuwelijk: “In het topsegment van de modewereld hebben we de vernieuwers, de ontwerpers die grenzen verleggen. De Vlaamse confectie moet haar commerciële treinstel meteen aan dat topsegment vasthaken. Als onze fabrikanten in een sterke tandem met stilisten internationaal op dat niveau zouden doorbreken, valt er een gigantische markt open.”
Ontwerpster Annemie Verbeke timmert in haar eentje aan de weg, maar ziet zware hindernissen: “De strategische visie is er niet, niet bij de Kleding- en de Textielfederatie en nog minder bij de overheid.” Verbeke was nauw betrokken bij het ITCB ( Instituut voor Textiel en Confectie van België) van het Textielplan dat tussen 1982 en 1990 kansen bood aan jonge ontwerpers: de Zes van Antwerpen (Dries Van Noten, Ann Demeulemeester, Walter Van Beirendonck, Dirk Van Saene, Dirk Bikkembergs en Marina Yee) kwamen met de steun van het ITCB in de internationale schijnwerpers. “Het is geen kwestie van subsidies,” beklemtoont Verbeke, “maar van het stimuleren van een aantrekkelijker ondernemersklimaat in deze heel specifieke branche: de hoge loonkosten – tot 30% duurder dan in het noorden van Frankrijk – en vooral de teloorgang van het ambachtelijke vakmanschap dat in het onderwijs wordt verwaarloosd, dreigt zeker voor de topontwerpers een onoverkomelijke handicap te worden.”
Werken aan een allesomvattende strategie
Elke ontwerper heeft een individueel parcours doorlopen en zoekt een niche voor het neerzetten van zijn persoonlijkheid en identiteit. Zo mikt Wim Neels op grensverleggende collecties maar kleine volumes, Rudy De Boyser sluit zich daarbij aan en stuurt nog meer aan op een combinatie van exclusiviteit en verkoopbaarheid. De Vlaamse modeontwerpers vinden mentaal aansluiting bij hun Italiaanse iconen als Armani of Versace. Business en topmode hoeven niet water en vuur te zijn.
Ruim 90% van de afgestudeerden van de Mode-Academie zal er niet in slagen, maar de meeste ontwerpers in België beslissen om uiteindelijk eigen collecties te beginnen. “Niet omdat de industrie dat stimuleert, maar omdat de opleiding aan de Antwerpse Mode-Academie van ons zulke doorzetters maakt,” zegt Wim Neels. Maar de weg is niet makkelijk en kost vooral veel geld (zie kader: Mode is duur). De drang om een eigen bedrijf te starten onderscheidt de Vlaamse ontwerpers van afgestudeerden in Londen of Parijs. Gewapend met een enorme creativiteit moeten ze het echter na hun artistieke opleiding helemaal in hun eentje waarmaken zonder besef van boekhouding, businessplannen of marketing. “Maar dat laatste is ook de opdracht niet van de Academie,” reageert Wim Neels.
Marc Gysemans beaamt: “Hier ligt een taak voor de industrie. Vlaanderen heeft geen grote winkelketens als H&M, Zara of Gap, maar Italië heeft die ook niet. Ze hebben wel een netwerk van fabrikanten als Cerruti 1881 of Prada, die in symbiose leven met topontwerpers en banden ontwikkelden naar de distributie. Dat is de machine die we op gang moeten trekken, op een professionele manier. Want als er een link is tussen ontwerpers en fabrikanten, kan je ook vertrouwen wekken bij financiers.”
Isabelle Santens was met haar productiehuis Andres (1 miljard frank omzet) de eerste privé-sponsor van Flanders Fashion Institute. Xandres en Hampton Bays, de chiquere merken van Andres, ontwikkelden een sterk imago in de Beneluxmarkt. “We werken met goede stilisten, want het banale product heeft geen toekomst meer,” zegt Santens. Andres deed in de periode 1993-1994 pogingen om te exporteren, maar faalde. “We waren te Belgisch.” Marc Gysemans leidt daaruit af dat ook de betere commerciële Belgische modehuizen als Andres, Scapa of Donaldson zich alleen internationaal kunnen profileren als ze namen van Belgische ontwerpers koppelen aan hun productie. “Zoals Cerruti met Armani deed en Prada met Versace.”
De samenwerking tussen mode en industrie groeide in Italië gestaag van generatie op generatie. Weinig ontwerpers in Vlaanderen hebben zoals Dries Van Noten (naast zijn ontegensprekelijk talent) een stevige familiale traditie achter zich. Geert Bruloot ziet de eerste generatie die internationaal doorbrak in de goede richting evolueren: “Er zijn in de wereld een vijftigtal topadressen waar avant-garde wordt verkocht. Om als ontwerper daar te raken, moet je minstens tien jaar knokken. Pas wanneer je stevig verankerd bent, kan je een systeem van licenties uitbouwen. Dries Van Noten en Martin Margiela staan zo ver.” Bruloot verwacht dat Flanders Fashion Institute en ModeNatie een dynamiek op gang zullen brengen in tandem met de Belgische loonmaakateliers en de betere modehuizen.
Erik Bruyland
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier